Dutch » German

Translations for „opneem“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

op·ne·men: verb
op·een: adverb
op·noe·men: verb
op·nieuw: adverb
op·na·me: noun
po·ëem: noun
zweem: noun
ec·zeem: noun
op·naai·en: verb
op·eens: adverb
ope·nen: verb
ope·ner: noun
leem: noun
veem: noun
zeem: noun

You are viewing results spelled similarly: opnemen , opeen , opnoemen , opnieuw , zeem , veem , leem , opener , openen , opeens , opnaaien , eczeem , zweem , poëem and opname

op·ne·men <nam op, h. opgenomen> [ɔpnemə(n)] VB trans

op·een [ɔpen] ADV

1. opeen (op elkaar):

opeen

aufeinander

2. opeen (tegen elkaar):

opeen

aneinander

de bomen staan dicht opeen

die Bäume stehen dicht beieinander

dicht opeen schrijven

in eng gedrängter Schrift schreiben

op·noe·men <noemde op, h. opgenoemd> [ɔpnumə(n)] VB trans

opnoemen

aufzählen

opnoemen

nennen

te veel om op te noemen

zu viel, um es einzeln aufzuzählen

op·nieuw [ɔpniw] ADV

1. opnieuw (nog eens):

opnieuw

aufs Neue

opnieuw

wiederum

opnieuw

nochmals

opnieuw

abermals

2. opnieuw (van voren af):

opnieuw

von neuem

opnieuw

aufs Neue

op·na·me <opname|n, opname|s> [ɔpnamə] N f

1. opname:

opname (in een ziekenhuis)

Aufnahme f

opname (het doen opnemen)

Einweisung f

2. opname:

opname foto., CINE

Aufnahme f

po·ëem <poëmen> [powem] N nt

poëem

Poem nt

zweem [zwem] N m geen pl

zweem (lichte graad)

Spur f

zweem (schijntje, klein beetje)

Hauch m

zweem (schijntje, klein beetje)

Schimmer m

zweem (zwakke gewaarwording, lichte opwelling)

Anflug m

zweem (uiterlijke schijn)

Anstrich m

zweem (kleur)

Stich m

er is geen zweem van te bespeuren

davon ist noch nicht mal ein Hauch zu spüren

er klonk een zweempje ironie in zijn stem

in seiner Stimme klang eine Spur von Ironie mit

blauw met een zweem van violet

blau mit einem Stich ins Violette

geen zweem van hoop

kein Hoffnungsschimmer

met een zweem van ernst

mit einem gewissen ernsten Unterton

een zweem van voornaamheid

ein Hauch von Vornehmheit

zonder een zweem van twijfel

ohne den geringsten Zweifel

ec·zeem <eczemen> [ɛksem] N nt

eczeem

Ekzem nt

op·naai·en <naaide op, h. opgenaaid> [ɔpnajə(n)] VB trans

1. opnaaien (vastnaaien):

opnaaien

aufnähen

opnaaien

nähen auf +acc

2. opnaaien vulg (opfokken):

opnaaien

aufziehen

opnaaien

aufreizen

opnaaien

aufstacheln

op·eens [ɔpens] ADV

opeens

auf einmal

opeens

mit einem Mal

ope·nen¹ <opende, h. geopend> [opənə(n)] VB trans

1. openen (openmaken):

openen

öffnen

openen

aufmachen inf

een brief openen

einen Brief öffnen

iem de ogen openen fig

jdm die Augen öffnen

2. openen (een opening maken):

openen

öffnen

3. openen:

openen (openstellen)

öffnen

openen (voor exploitatie geschikt maken)

erschließen

een nieuw afzetgebied openen

ein neues Absatzgebiet erschließen

de jacht openen

die Jagd eröffnen

4. openen (beginnen, in bedrijf brengen):

openen

eröffnen

een rekening openen

ein Konto eröffnen

een tentoonstelling openen

eine Ausstellung eröffnen

ope·ner <opener|s> [opənər] N m

opener

Öffner m

leem [lem] N nt of m geen pl

leem

Lehm m

veem <vemen> [vem] N nt

1. veem (onderneming):

veem

Lagerunternehmen nt

2. veem (gebouw):

veem

Lagerhaus nt

veem

Speicher m

zeem¹ [zem] N nt geen pl (zeemleer)

zeem

Sämischleder nt

Browse the dictionary

Dutch

Translations for „opneem“ in the Dutch » German Dictionary

op·ne·men <nam op, h. opgenomen> [ɔpnemə(n)] VB trans

1. opnemen (optillen):

2. opnemen (op zich nemen):

3. opnemen (weer opvatten):

4. opnemen:

5. opnemen (beoordelen):

6. opnemen (opvatten):

7. opnemen (waarnemen):

8. opnemen (nauwkeurig opmeten):

9. opnemen (vastleggen):

10. opnemen (weghalen):

11. opnemen:

12. opnemen (noteren):

13. opnemen (een plaats geven):

14. opnemen (ergens deel van uitmaken):

15. opnemen (in de geest laten doordringen):

16. opnemen (telefoon):

17. opnemen (opvegen):

18. opnemen (absorberen):

19. opnemen (voedsel):

op·een [ɔpen] ADV

1. opeen (op elkaar):

2. opeen (tegen elkaar):

op·noe·men <noemde op, h. opgenoemd> [ɔpnumə(n)] VB trans

op·nieuw [ɔpniw] ADV

1. opnieuw (nog eens):

2. opnieuw (van voren af):

op·na·me <opname|n, opname|s> [ɔpnamə] N f

1. opname:

2. opname:

po·ëem <poëmen> [powem] N nt

zweem [zwem] N m geen pl

ec·zeem <eczemen> [ɛksem] N nt

op·naai·en <naaide op, h. opgenaaid> [ɔpnajə(n)] VB trans

1. opnaaien (vastnaaien):

2. opnaaien vulg (opfokken):

op·eens [ɔpens] ADV

ope·nen1 <opende, h. geopend> [opənə(n)] VB trans

1. openen (openmaken):

2. openen (een opening maken):

3. openen:

4. openen (beginnen, in bedrijf brengen):

ope·ner <opener|s> [opənər] N m

leem [lem] N nt of m geen pl

veem <vemen> [vem] N nt

1. veem (onderneming):

2. veem (gebouw):

zeem1 [zem] N nt geen pl (zeemleer)

Browse the dictionary

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

ope·nen¹ <opende, h. geopend> [opənə(n)] VB trans

zeem¹ [zem] N nt geen pl (zeemleer)