Translations for „festen“ in the German » Dutch Dictionary

fest¹ [fɛst] ADJ

1. fest:

fest (nicht locker)

vast

fest (hart, stabil)

stevig

fest (hart, stabil)

flink

fest (hart, stabil)

solide

fest auf den Beinen sein [o. stehen]

stevig op zijn benen staan

feste Form(en) [o. Gestalt ] annehmen

vaste vormen aannemen

er gehört unter eine feste Hand

hij heeft een strenge hand nodig

ein fester Händedruck

een stevige [o. krachtige] handdruk

die Tür fest schließen

de deur goed [o. krachtig] sluiten

mit festem Schritt

met vaste tred

festen Schrittes

met vaste tred

feste Schuhe

stevige schoenen

steif und fest

bij hoog en bij laag

eine fest verwurzelte Eiche/Idee

een vastgewortelde eik/vastgeworteld idee

2. fest:

fest (dauernd)

vast

fest (konstant)

onveranderlijk

fest (dauerhaft)

bindend

fest (dauerhaft)

standvastig

irgendwo fest ansässig sein

ergens een vast verblijf hebben

eine feste Anstellung

een vaste [o. definitieve] aanstelling [o. benoeming]

fest besoldet

met een vaste bezoldiging

ein fester Charakter

een standvastig karakter

fest entschlossen sein

vastbesloten zijn

eine feste Freundschaft

een vaste [o. hechte] vriendschap

fest gefügt sein

gevestigd [o. onwrikbaar] [o. onwankelbaar] zijn

eine fest gefügte Ordnung

een gevestigde orde

fest gegründet liter

op vaste grond rustend

fest gegründet liter

vast gefundeerd

eine fest gegründete Überzeugung liter

een gefundeerde [o. onwrikbare] overtuiging

feste Gelder

vast geld

feste Gelder

deposito met vaste termijn

fest umrissen

vastomlijnd

fest umrissen

nauwkeurig (bepaald)

fest umrissen

duidelijk afgegrensd

etw fest verabreden

iets definitief afspreken

ein festes Vertrauen

een vast [o. onwankelbaar] vertrouwen

einen festen Wohnsitz haben

een vast verblijf hebben

fest² [fɛst] ADV inf

fest (sicher, entschlossen)

duchtig

fest (kräftig)

goed

fest (kräftig)

flink

immer fest(e)!

vooruit, erop los!

Fest <Fest(e)s, Feste> [fɛst] N nt

1. Fest (Feier):

Fest

feest nt

ein Fest begehen [o. feiern ]

een feest vieren

2. Fest (Feiertag):

Fest

kerkelijk feest nt

bewegliche/unbewegliche Feste

veranderlijke/vaste feestdagen

man muss die Feste feiern, wie sie fallen prov

≈ pluk de dag

ˈfest·um·ris·sen, ˈfest um·ris·sen ADJ

festumrissen → fest

See also fest , fest

fest² [fɛst] ADV inf

fest (sicher, entschlossen)

duchtig

fest (kräftig)

goed

fest (kräftig)

flink

immer fest(e)!

vooruit, erop los!

fest¹ [fɛst] ADJ

1. fest:

fest (nicht locker)

vast

fest (hart, stabil)

stevig

fest (hart, stabil)

flink

fest (hart, stabil)

solide

fest auf den Beinen sein [o. stehen]

stevig op zijn benen staan

feste Form(en) [o. Gestalt ] annehmen

vaste vormen aannemen

er gehört unter eine feste Hand

hij heeft een strenge hand nodig

ein fester Händedruck

een stevige [o. krachtige] handdruk

die Tür fest schließen

de deur goed [o. krachtig] sluiten

mit festem Schritt

met vaste tred

festen Schrittes

met vaste tred

feste Schuhe

stevige schoenen

steif und fest

bij hoog en bij laag

eine fest verwurzelte Eiche/Idee

een vastgewortelde eik/vastgeworteld idee

2. fest:

fest (dauernd)

vast

fest (konstant)

onveranderlijk

fest (dauerhaft)

bindend

fest (dauerhaft)

standvastig

irgendwo fest ansässig sein

ergens een vast verblijf hebben

eine feste Anstellung

een vaste [o. definitieve] aanstelling [o. benoeming]

fest besoldet

met een vaste bezoldiging

ein fester Charakter

een standvastig karakter

fest entschlossen sein

vastbesloten zijn

eine feste Freundschaft

een vaste [o. hechte] vriendschap

fest gefügt sein

gevestigd [o. onwrikbaar] [o. onwankelbaar] zijn

eine fest gefügte Ordnung

een gevestigde orde

fest gegründet liter

op vaste grond rustend

fest gegründet liter

vast gefundeerd

eine fest gegründete Überzeugung liter

een gefundeerde [o. onwrikbare] overtuiging

feste Gelder

vast geld

feste Gelder

deposito met vaste termijn

fest umrissen

vastomlijnd

fest umrissen

nauwkeurig (bepaald)

fest umrissen

duidelijk afgegrensd

etw fest verabreden

iets definitief afspreken

ein festes Vertrauen

een vast [o. onwankelbaar] vertrouwen

einen festen Wohnsitz haben

een vast verblijf hebben

ˈfest·ver·wur·zelt, ˈfest ver·wur·zelt ADJ

festverwurzelt → fest

See also fest , fest

fest² [fɛst] ADV inf

fest (sicher, entschlossen)

duchtig

fest (kräftig)

goed

fest (kräftig)

flink

immer fest(e)!

vooruit, erop los!

fest¹ [fɛst] ADJ

1. fest:

fest (nicht locker)

vast

fest (hart, stabil)

stevig

fest (hart, stabil)

flink

fest (hart, stabil)

solide

fest auf den Beinen sein [o. stehen]

stevig op zijn benen staan

feste Form(en) [o. Gestalt ] annehmen

vaste vormen aannemen

er gehört unter eine feste Hand

hij heeft een strenge hand nodig

ein fester Händedruck

een stevige [o. krachtige] handdruk

die Tür fest schließen

de deur goed [o. krachtig] sluiten

mit festem Schritt

met vaste tred

festen Schrittes

met vaste tred

feste Schuhe

stevige schoenen

steif und fest

bij hoog en bij laag

eine fest verwurzelte Eiche/Idee

een vastgewortelde eik/vastgeworteld idee

2. fest:

fest (dauernd)

vast

fest (konstant)

onveranderlijk

fest (dauerhaft)

bindend

fest (dauerhaft)

standvastig

irgendwo fest ansässig sein

ergens een vast verblijf hebben

eine feste Anstellung

een vaste [o. definitieve] aanstelling [o. benoeming]

fest besoldet

met een vaste bezoldiging

ein fester Charakter

een standvastig karakter

fest entschlossen sein

vastbesloten zijn

eine feste Freundschaft

een vaste [o. hechte] vriendschap

fest gefügt sein

gevestigd [o. onwrikbaar] [o. onwankelbaar] zijn

eine fest gefügte Ordnung

een gevestigde orde

fest gegründet liter

op vaste grond rustend

fest gegründet liter

vast gefundeerd

eine fest gegründete Überzeugung liter

een gefundeerde [o. onwrikbare] overtuiging

feste Gelder

vast geld

feste Gelder

deposito met vaste termijn

fest umrissen

vastomlijnd

fest umrissen

nauwkeurig (bepaald)

fest umrissen

duidelijk afgegrensd

etw fest verabreden

iets definitief afspreken

ein festes Vertrauen

een vast [o. onwankelbaar] vertrouwen

einen festen Wohnsitz haben

een vast verblijf hebben

Usage examples with festen

festen Schrittes

met vaste tred

auf festen Prinzipien aufbauen

op vaste principes gebaseerd zijn

Personen ohne festen Wohnsitz

personen zonder vaste woon- of verblijfplaats

wieder festen Boden betreten

weer vaste grond onder de voeten krijgen [o. hebben]

einen festen Wohnsitz haben

een vast verblijf hebben

(festen) Fuß fassen

(vaste) voet krijgen

die feste Zuversicht haben [o. der festen Zuversicht sein], dass …

er vast op vertrouwen dat …

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Wie die Internet-Repräsentanz ausweist, ist das Fußgängerdiplom heute weitestgehend von den Verkehrswachten, Grundschulen und Kindergärten aufgenommen und zu einem festen Bestandteil der Verkehrserziehung in der Phase des Schulanfangs geworden.

de.wikipedia.org

Die ganzzahligen unimodularen Matrizen mit einer festen Anzahl an Zeilen und Spalten bilden daher mit der Multiplikation eine Gruppe, die allgemeine lineare Gruppe.

de.wikipedia.org

Zu Beginn einer Partie legt der Bankhalter einen vereinbarten festen Betrag als Banksumme vor sich auf den Tisch.

de.wikipedia.org

Umgekehrt bezeichnet man bei Systemen die Menge der Zustände, die mit einem gegebenen festen Zustand durch einen einzigen Stoß verbunden werden können, als Hugoniot-Lokus.

de.wikipedia.org

Sie buhlt um die Gunst des Zahnarztes, doch der ist nicht an einer festen Beziehung interessiert.

de.wikipedia.org

Anzeichen hierfür wären eine Verpflichtung zur Einhaltung fester Arbeitszeiten, eine feste Grundvergütung unabhängig von der Kundenzahl, eine Eingliederung in einen festen betrieblichen Arbeitsablauf und Weisungsgebundenheit gegenüber dem Arbeitgeber.

de.wikipedia.org

Da freiberufliche Mitarbeiter nicht in einem festen Arbeitsverhältnis stehen, bekommen sie in der Regel kein Arbeitszeugnis ausgestellt.

de.wikipedia.org

Hierbei wird der Tagesgeldsatz gegen einen variablen oder festen Zinssatz getauscht.

de.wikipedia.org

Auch die Gewährung von Audienzen oder die Abhaltung von Festen folgte strengen Regeln, denen die Enfilade der Räume genau entsprechen musste.

de.wikipedia.org

Die kaiserliche Festungsdoktrin sah die festen Plätze nicht mehr nur als Defensivwaffe an, sie sollten vielmehr als fester Rückhalt für das bewegliche Feldheer dienen.

de.wikipedia.org