Dutch » German
You are viewing results spelled similarly: gezet , geit , gezant , gezakt , gezin , gezegd , gezeur and gezel

ge·zet <gezette, gezetter, gezetst> [ɣəzɛt] ADJ

ge·zel <gezel|len> [ɣəzɛl] N m

1. gezel (makker, reisgenoot):

2. gezel gesch. (ambacht(elijk)):

ge·zeur [ɣəzør] N nt geen pl

ge·zegd VB

gezegd volt. deelw. van zeggen²

See also zeggen , zeggen

zeg·gen2 <zei/zegde, h. gezegd> [zɛɣə(n)] VB trans

ze zeggen dat ...
es heißt, dass
ze zeggen dat ...
man sagt, dass ...
sagen wir, dass
wat zegt u?

ge·zakt [ɣəzɑkt] ADJ

ge·zant <gezant|en> [ɣəzɑnt] N m

1. gezant (afgevaardigde):

Gesandte(r) m

2. gezant (diplomatiek ambtenaar):

Gesandte(r) m

3. gezant rel. (boodschapper):

Bote m

geit <geit|en> [ɣɛit] N f


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski