Dutch » German
You are viewing results spelled similarly: vierkant , viel , vier , vitaal , viering , vieren and vierde

vier·kant1 <vierkant|en> [virkɑnt] N nt

vie·ren <vierde, h. gevierd> [virə(n)] VB trans

2. vieren (eer bewijzen aan):

3. vieren (laten schieten):

vie·ring <viering|en> [virɪŋ] N f

1. viering rel.:

Feier f
Zelebrierung f form

2. viering (ruimte in een kruiskerk):

vi·taal <vitale, vitaler, vitaalst> [vital] ADJ

1. vitaal (energiek):

3. vitaal (voor het leven kenmerkend):

Vital-
Lebens-

vier1 <vier|en> [vir] N f

1. vier (getal):

Vier f

2. vier (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

Fünf f
met veel vieren en vijven fig inf

viel VB

viel 3. pers sing imp van vallen¹, vallen²

See also vallen , vallen

val·len1 <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] VB intr

5. vallen (los neerhangen):

6. vallen (zich voordoen):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski