Translations for „aufmessend“ in the German » Dutch Dictionary

ˈauf·es·sen VB trans irreg

1. aufessen:

aufessen

(helemaal) opeten

2. aufessen inf:

aufessen

leegeten

ˈauf·fres·sen VB trans irreg

1. auffressen (verschlingen):

auffressen

opvreten

auffressen

opeten

jdn mit den Augen auffressen fig

iem met de ogen verslinden

jdn (vor Liebe/Wut) auffressen können [o. wollen ] inf

iem (van liefde/woede) wel kunnen op(vr)eten

2. auffressen inf fig (erschöpfen):

auffressen

opvreten

die Arbeit frisst ihn auf

het werk put hem uit [o. vreet hem op]

ˈab·mes·sen VB trans irreg

1. abmessen (ausmessen):

abmessen

(af)meten

abmessen

opmeten

2. abmessen (abschätzen):

abmessen

afmeten

abmessen

schatten

abmessen

beoordelen

ˈauf·mu·cken, ˈauf·muck·sen VB intr inf

aufmucken

tegenpruttelen

aufmucken

tegenstribbelen

ˈauf·ma·chen¹ VB trans

1. aufmachen (öffnen):

aufmachen

openen

aufmachen

opendoen

(jdm) das Haar aufmachen (lösen)

het haar (bij iem) losmaken

die Hand aufmachen

zijn hand (geopend) uitsteken

jdm aufmachen (die Tür öffnen)

voor iem opendoen

mach die Ohren auf!

let op!

2. aufmachen (gestalten):

aufmachen

opmaken

aufmachen

verzorgen

ein Ereignis groß aufmachen

veel aandacht besteden aan een gebeurtenis

einen Bericht tendenziös aufmachen

in een bericht een tendentieuze voorstelling van zaken geven

3. aufmachen (berechnen):

aufmachen

opmaken

aufmachen

berekenen

eine Rechnung aufmachen

een calculatie maken

4. aufmachen inf (errichten, gründen):

aufmachen

openen

aufmachen

oprichten

ein Unternehmen aufmachen

een onderneming oprichten

5. aufmachen inf MEDIA:

aufmachen

opmaken

aufmachen

een blikvanger plaatsen

die Zeitung mit einem Foto aufmachen

de krant met een foto als blikvanger opmaken

um·ˈfas·send [ʊmˈfasn̩t] ADJ

1. umfassend (weitgehend):

umfassend

veelomvattend

umfassend

omvangrijk

ein umfassendes Geständnis

een volledige bekentenis

2. umfassend (alles enthaltend):

umfassend

grondig

umfassend

uitvoerig

ˈun·pas·send ADJ

1. unpassend (unangebracht):

unpassend

ongepast

2. unpassend (ungelegen):

unpassend

misplaatst

ˈun·wis·send [ˈʊnvɪsn̩t] ADJ

unwissend (ahnungslos)

onwetend

unwissend (über kein Wissen verfügend)

onkundig

all·ˈwis·send [ˈalˈvɪsn̩t] ADJ

allwissend REL

alwetend

allwissend inf (umfassend informiert)

alles wetend

Doktor Allwissend

dokter Weetal

be·ˈmes·sen² VB refl irreg

bemessen

berekend [o. vastgesteld] worden

bemessen

zich richten

ˈall·um·fas·send [ˈalʔʊmˈfasn̩t] ADJ liter

allumfassend

alomvattend

allumfassend

alles omvattend

ˈauf·merk·sam [ˈ͜aufmɛrkzaːm] ADJ

1. aufmerksam (alles genau bemerkend):

aufmerksam

opmerkzaam

aufmerksam

oplettend

aufmerksam

aandachtig

jdn auf etw/jdn aufmerksam machen

iem op iets/iem attent maken [o. attenderen]

ein aufmerksamer Zuhörer

een aandachtig toehoorder

2. aufmerksam (zuvorkommend):

aufmerksam

attent

aufmerksam

hoffelijk

ein aufmerksamer Gastgeber

een attente gastheer

gegen jdn aufmerksam [o. jdm gegenüber aufmerksam] sein

iem hoffelijk [o. voorkomend] behandelen

ˈauf·mun·tern [ˈ͜aufmʊntɐn] VB trans

1. aufmuntern (aufheitern):

aufmuntern

opmonteren

aufmuntern

opvrolijken

der Kaffee hat mich aufgemuntert (beleben)

de koffie heeft mij opgekikkerd

2. aufmuntern (Mut machen):

aufmuntern

aanmoedigen

aufmuntern

bemoedigen