Translations for „wazige“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈwar·zig [ˈvar͜tsɪç] ADJ

warzig

wrattig

warzig

vol wratten

ˈAn·zei·ge <Anzeige, Anzeigen> [ˈan͜ts ͜aigə] N f

1. Anzeige:

Anzeige (Bekanntgabe bei Behörde)

aangifte

Anzeige (Strafanzeige)

klacht

gegen jdn wegen einer Sache Anzeige erstatten

tegen iem wegens een zaak aangifte doen

eine Anzeige niederschlagen

van strafvervolging afzien

eine Anzeige verfolgen

rechtsingang aan een klacht geven

etw zur Anzeige bringen ADMIN

aangifte van iets doen

2. Anzeige (Bekanntgabe):

Anzeige

kennisgeving

Anzeige

aankondiging

die Anzeige einer Verlobung

de kennisgeving van een verloving

3. Anzeige (Inserat):

Anzeige

advertentie

eine Anzeige in die Zeitung einrücken [o. setzen ]

een advertentie in de krant plaatsen

4. Anzeige (das Anzeigen):

Anzeige

aanwijzing

Anzeige

stand

die Anzeige eines Messgerätes

de aanwijzing van een meettoestel

5. Anzeige TECH (Instrument):

Anzeige

bord m of nt

Anzeige

instrument(enbord)

Anzeige

scorebord nt

ˈzwan·zig [ˈ͜tsvan͜tsɪç] NUM

zwanzig

twintig

ˈGei·ge <Geige, Geigen> [ˈg͜aigə] N f

Geige

viool

die erste Geige spielen a. fig

de eerste viool spelen ook fig.

Geige spielen

viool spelen

ˈbei·ge [beːʃ, ˈbeːʒə, ˈbɛːʒə] ADJ

beige

beige

ˈFei·ge <Feige, Feigen> [ˈf͜aigə] N f

1. Feige (Feigenfrucht):

Feige

vijg

2. Feige (Feigenbaum):

Feige

vijgenboom

ˈNei·ge <Neige, Neigen> [ˈn͜aigə] N f meist sing liter (Flüssigkeitsrest)

Neige

overschot nt

Neige

bezinksel nt

Neige

rest

Neige fig

einde nt

zur Neige gehen

opraken

zur Neige gehen

ten einde lopen

ih·ri·ge [ˈiːrɪgə] PRON poss

1. ihrige:

ihrige

hare

ihrige

van haar

der/die/das ihrige [o. Ihrige]

de/het hare

2. ihrige liter:

ihrige

hunne

ihrige

van hen

Ih·ri·ge [ˈiːrɪgə] PRON poss

Ihrige veraltet liter:

Ihrige

uwe

Ihrige

van u

grüßen Sie die Ihrigen

doet u de groeten aan de uwen

ˈStei·ge <Steige, Steigen> [ˈʃt͜aigə] N f

1. Steige (steile Straße):

Steige region SGer A

steile weg

Steige region SGer A

steil (berg)pad

2. Steige (für Gemüse und Obst):

Steige SGer A

kist(je)

Steige SGer A

krat nt

3. Steige (Stall, Schuppen, Käfig):

Steige SGer A

hok nt

ˈWaa·ge <Waage, Waagen> [ˈvaːgə] N f

1. Waage:

Waage

weegschaal

Waage

balans

das Zünglein an der Waage sein

de doorslag geven

das Zünglein an der Waage sein POL

op de wip zitten

er bringt 80 Kilo auf die Waage

hij is goed voor 80 kilo

sich die Waage halten fig

aan elkaar gewaagd zijn

einander die Waage halten liter fig

aan elkaar gewaagd zijn

etw die Waage halten fig

gelijkstaan met [o. opwegen tegen] iets

2. Waage TECH (Wasserwaage):

Waage

waterpas nt of m

3. Waage SPORTS:

Waage

zweefstand

4. Waage ASTROL:

Waage

Weegschaal

ˈWan·ge <Wange, Wangen> [ˈvaŋə] N f

Wange

wang

Wange

koon

Wange TECH

zijwand

ˈwa·gen¹ [ˈvaːgn̩] VB trans

1. wagen (sich trauen):

wagen

wagen

wagen

durven

wagen

de moed hebben

2. wagen (riskieren):

wagen

wagen

wagen

riskeren

wagen

op het spel zetten

soll ich es wagen?

zou ik het riskeren?

wer nicht wagt, der nicht gewinnt prov

wie niet waagt, die niet wint

frisch gewagt ist halb gewonnen prov

een goed begin is het halve werk

ˈFa·zit <Fazits, Fazits[o. Fazite] > [ˈfaː͜tsɪt] N nt (Bilanz ziehen)

Fazit

slotsom

Fazit

samenvatting

das Fazit der Untersuchungen

het eindresultaat van de onderzoekingen

Adlige N

User Entry

Adlige m

edelman m

Adlige m

edelachtbare m