Translations for „enbord“ in the Dutch » German Dictionary

en·gerd <engerd|s> [ɛŋərt] N m

engerd

Ekel nt

engerd

Scheusal nt

noord¹ [nort] N m geen pl

noord

Nord

noord

Norden m

de dialoog tussen noord en zuid

der Nord-Süd-Dialog

Amsterdam-Noord

Amsterdam Nord

enorm [enɔrm] ADJ

1. enorm (geweldig, ontzettend):

enorm

enorm

enorm

ungeheuer

enorm

unvorstellbar

een enorm feest

ein tolles Fest

't is enorm

es ist unvorstellbar

enorme pijn

ungeheure Schmerzen

2. enorm (bijzonder groot):

enorm

enorm

enorm

riesig

enorm

ungeheuer

een enorm succes

ein enormer [o. riesiger] Erfolg

bord <bord|en> [bɔrt] N nt

1. bord (vaatwerk):

bord

Teller m

een aarden/porseleinen bord

ein Keramik-/Porzellanteller

alle probleemgevallen komen op zijn bordje terecht fig

alle Problemfälle landen auf seinem Tisch

2. bord:

bord (plaat met opschrift)

Schild nt

bord (groot)

Tafel f

een bord op de deur

ein Türschild

de bordjes zijn verhangen fig

das Blatt hat sich gewendet

3. bord (schoolbord):

bord

Tafel f

bord

Wandtafel f

bord

Schultafel f

het staat op het bord

es steht an der Tafel

iets op het bord schrijven

etw an die Tafel schreiben

4. bord (speelbord):

bord

Brett nt

5. bord (mededelingenbord):

bord

Anschlagbrett nt

bord

Anschlagtafel f

bord

schwarze(s) Brett nt

6. bord (karton):

bord

Karton m

bord

Pappe f

een bord voor zijn kop hebben inf

ein Brett vor dem Kopf haben

en·co·re¹ <encore|s> [ɑ̃kɔːr] N nt of m of f

encore

Zugabe f

gan·zen·bord <ganzenbord|en> [ɣɑnzə(n)bɔrt] N nt

1. ganzenbord (spel):

ganzenbord

Gänsespiel nt

2. ganzenbord (speelbord):

ganzenbord

Gänsespielbrett nt

dam·bord <dambord|en> [dɑmbɔrt] N nt

dambord

Damebrett nt

kom·bord <kombord|en> [kɔmbɔrt] N nt

kombord

Ortstafel f

key·cord <keycord|s> [kikɔːrt] N nt of m

keycord

Schlüsselband nt

in·borst [ɪmbɔrst] N f geen pl

inborst

Gemüt nt

inborst

Naturell nt

een zachtzinnige inborst

ein sanftes Gemüt

toet·sen·bord <toetsenbord|en> [tutsə(n)bɔrt] N nt

toetsenbord

Tastatur f

boord² <boord|en> [bort] N nt of m

1. boord (afwerking aan een kledingstuk):

boord

Borte f

boord

Bordüre f

boord

Besatz m

2. boord (kraag):

boord

Kragen m

een stijve/liggende boord

ein steifer Kragen/ein Umlegekragen

3. boord:

boord scheepv., luchtv.

Bord m

aan boord van

an Bord +gen

aan/van boord gaan

an/von Bord gehen

fjord <fjord|en> [fjɔrt] N m

fjord

Fjord m

koord <koord|en> [kort] N nt of m of f

1. koord:

koord (touw)

Seil nt

koord (touw)

Strick m

koord (dunner)

Leine f

koord (dunner)

Schnur f

zich op het slappe koord begeven

eine Gratwanderung riskieren

2. koord (sierlijk gevlochten snoer):

koord

Band nt

een koord met een kwast eraan

eine Kordel mit einer Quaste

een koord vlechten

ein Band flechten

3. koord (boogpees):

koord

Sehne f

moord <moord|en> [mort] N f

1. moord (doodslag):

moord

Mord m

moord en brand schreeuwen fig

Zeter und Mord(io) schreien

daar komt moord en doodslag van fig

dann gibt es Mord und Totschlag

moord met voorbedachten rade

vorsätzliche(r) Mord m

de moord op de president

der Mord an dem Präsidenten

een moord plegen [o. begaan ]

einen Mord verüben [o. begehen]

poging tot moord

versuchte(r) Mord m

de verdenking van moord

der Mordverdacht

2. moord (in sammenstelling):

moord

Mords-

moord

mords-

moord griet

tolles Mädel nt inf

moord vent

Mordskerl m inf

woord <woord|en> [wort] N nt

1. woord (groep) spraakklank(en):

woord

Wort nt

het woord is aan mevrouw A.

Frau A. hat das Wort

het woord is aan mevrouw A.

es spricht Frau A.

met een enkel woord iets aanduiden

etw ganz kurz andeuten

enkelvoudig woord taalk.

Simplex nt spec

geen woord meer

kein Wort weiter (davon)

geen (stom) woord zeggen

nicht ein Sterbenswort sagen

ik weet er geen woord van

ich habe keine Ahnung davon

daar is geen woord Frans bij

das ist deutsch geredet

daar heb ik geen woorden voor!

ich bin sprachlos!

daar is geen woord van aan [o. waar]

daran ist kein wahres Wort

met geen woord over iets spreken

etw mit keiner Silbe erwähnen fig

geen woorden voor dit gevoel hebben

keinen Ausdruck für dieses Gefühl haben

gewoon woord

Alltagswort nt

iem de woorden uit de mond halen

jdm das Wort aus dem Mund nehmen

in weinig woorden

mit wenigen Worten

niet in woorden uit te drukken

nicht in Worte zu fassen

dat is het (juiste) woord niet

das ist nicht der richtige Ausdruck

iets in karakteriserende woorden samenvatten

etw in Stichworten zusammenfassen

het woord lag op het puntje van mijn tong

das Wort lag mir auf der Zunge

met zoveel woorden

erklärtermaßen

met [o. in ] één woord

mit einem Wort

met [o. in ] één woord

geradezu

zonder omhaal van woorden

ohne Umschweife

over een woord struikelen

sich die Zunge an einem Wort abbrechen

een paar woorden Duits kennen

ein paar Brocken Deutsch können fig

een plat woord

ein Gassenwort nt

men moet hem de woorden uit de mond trekken fig

man muss ihm jedes Wort aus der Nase ziehen

niet uit zijn woorden kunnen komen

nach Worten ringen

iets woord voor woord vertalen

etw (wort)wörtlich übersetzen

een vreemd woord

ein Fremdwort nt

niet veel woorden over iets vuilmaken

nicht viele Worte über etw verlieren

woord en weerwoord

Rede und Gegenrede

zijn woorden (op een goudschaaltje) wegen

seine Worte abwägen

met weinig woorden

wortkarg

2. woord (uiting, boodschap):

woord

Wort nt

bemoedigende woorden

Zuspruch m

bemoedigende woorden

Ermunterung f

woorden van dank

ein Dankeswort nt

op mijn woord van eer

auf mein Ehrenwort

op mijn woord van eer

auf Ehre und Gewissen

geen fatsoenlijk [o. zinnig ] woord kunnen uitbrengen

keine drei Sätze zusammenbekommen inf

geen woord loslaten

nicht mit der Sprache herausrücken

geen woorden maar daden

keine Reden sondern Taten

geen woord aan iets verspillen

auf eine Sache kein Wort verschwenden

hij kon van angst geen woord meer uitbrengen

Angst verschlug ihm die Sprache

het Woord Gods

das Wort Gottes

een goed woord voor iem doen

ein gutes Wort für jdn einlegen

geen goed woord voor iets over hebben

etw völlig ablehnen [o. abweisen]

zij hebben woorden (ruzie)

sie zanken sich

het hoge woord moest eruit fig

das entscheidende Wort musste fallen

holle [o. nietszeggende ] [o. voze ] woorden

leere Worte pl

holle [o. nietszeggende ] [o. voze ] woorden

leere(s) Gerede nt inf

holle [o. nietszeggende ] [o. voze ] woorden

Worthülsen pl pej

inleidend woord

Eingangswort nt

een kort woord spreken

eine kurze Ansprache halten

woorden van lof

Lobesworte pl

er werd niet naar zijn woorden geluisterd

seine Worte blieben [o. verhallten] ungehört

zijn woord niet nakomend

wortbrüchig

iets onder woorden brengen

etw in Worte fassen [o. kleiden]

ik geloof u op uw woord

ich glaube Ihnen aufs Wort

woorden van troost

Worte des Trostes

van woorden kwam het tot daden

dem Wort folgte die Tat

van het ene woord kwam het andere

ein Wort gab das andere

iems woorden verdraaien

jdm das Wort im Munde (her)umdrehen

een woord vooraf

ein Geleitwort nt

iem van weinig woorden

ein einsilbiger Mensch

3. woord (het spreken):

woord

Wort nt

aan het woord zijn

das Wort haben

iem aan het woord laten

jdn zu Wort kommen lassen

iem aan het woord laten

jdn ausreden lassen

zij kan goed haar woord doen

sie ist nicht auf den Mund gefallen

de gave van het woord

die Rednergabe

de gave van het woord

das Rednertalent

het hoogste woord voeren fig

das große Wort führen

het woord is aan u [o. u hebt het woord]

Sie haben das Wort

het woord nemen/geven

das Wort ergreifen/erteilen

iem het woord ontnemen

jdm das Wort abschneiden

iem te woord staan

jdm Rede und Antwort stehen

het woord vragen

sich zu Wort melden

het woord vragen

ums Wort bitten

4. woord (erewoord):

woord

Wort nt

woord

Ehrenwort nt

iem aan zijn woord houden

jdn beim Wort nehmen

een man van zijn woord

ein Ehrenmann

woorden krijgen

aneinandergeraten

de pers te woord staan

sich der Presse stellen

re·cord¹ [rəkɔːr]

record [[o. rekɔrt]] record|s N nt:

record

Rekord m

een record breken/evenaren/vestigen

einen Rekord brechen/einstellen/aufstellen