Translations for „mig“ in the Dutch » German Dictionary

mij² [mɛi] PRON refl pron

mij

mir dat

mij

mich acc

ik heb mij te barsten gelachen

ich habe mich halb tot gelacht

mik <mik|ken> [mɪk] N f

mik

Brot nt

het is dikke mik inf

alles in Butter!

min¹ <min|nen> [mɪn] N f

1. min (negatieve waarde):

min

Minus nt

min

Minuspunkt m

tien euro in de min staan

zehn Euro im Minus sein

er zijn minnen en plussen

es gibt Plus- und Minuspunkte

2. min (minteken):

min

Minuszeichen nt

mix <mix|en> [mɪks] N m

1. mix (mengsel):

mix

Mischung f

mix

Gemisch nt

2. mix (geluidsband):

mix

Tonmischung f

mis² [mɪs] ADJ

1. mis (niet raak):

mis

nicht treffend

je hebt het mis

du irrst dich

het liep mis

es ging schief

mis poes! inf

daneben!

het schot was mis

der Schuss ging daneben

die uitbrander was niet mis

dieser Rüffel hat gesessen

2. mis (onjuist):

mis

falsch

in niet mis te verstane bewoordingen

unmissverständlich

3. mis (niet in orde, verkeerd):

mis

falsch

mis

verkehrt

mis

schief

het is weer mis met hem (oude kwaal)

es ist wieder so weit mit ihm

het is weer mis met hem (ziek)

es steht wieder schlecht um ihn

hij is niet mis (niet gek)

er ist nicht auf den Kopf gefallen

hij is niet mis (getalenteerd)

er hat es in sich dat

dat is lang niet mis!

das ist ja allerhand!

mi·me <mime|s, mime|n> [mim, mimə] N f

1. mime (theater):

mime

Pantomime f

mime spelen

Pantomime spielen

2. mime (gebaar):

mime

Geste f

mime

Gebärde f

mi·ni [mini] N nt geen pl

mini

Mini

mini dragen

Mini tragen

mier <mier|en> [mir] N f

mier

Ameise f

mijl <mijl|en> [mɛil] N f

mijl

Meile f

hij bleef mijlen achter

er blieb meilenweit zurück

dat is een mijl op zeven fig

das ist sehr umständlich

mijn¹ <mijn|en> [mɛin] N f

1. mijn (delfplaats):

mijn

Bergwerk nt

mijn

Grube f

mijn

Mine f

een mijn exploiteren

eine Mine ausbeuten

in de mijn afdalen

(in das Bergwerk) einfahren

in de mijnen werken

in der Grube arbeiten

2. mijn (mijnbouwmaatschappij):

mijn

Bergwerk nt

3. mijn gesch.:

mijn

Mine f

mijnen leggen/vegen

Minen legen/räumen

mijt <mijt|en> [mɛit] N f

1. mijt (opgestapelde hoop):

mijt

Miete f

2. mijt (diertje):

mijt

Milbe f

mild <milde, milder, mildst> [mɪlt] ADJ

1. mild (gul):

mild

großzügig

2. mild (overvloedig):

mild

reichlich

3. mild (welwillend):

mild

mild

een milde straf

eine milde Strafe

4. mild (zacht):

mild

mild

een milde regen

ein milder Regen

milt <milt|en> [mɪlt] N f

milt

Milz f

min.

1. min.:

min.

Min.

2. min.:

min.

min.

min.

mind.

See also minuut , minimaal

mi·nuut <mi|nuten> [minyt] N f

1. minuut (deel van een uur):

minuut

Minute f

in de laatste minuut SPORTS

in der letzten Spielminute

om de minuut

minütlich

op de minuut af

auf die Minute

per minuut

jede Minute

een minuut stilte

eine Gedenkminute

een minuut stilte

eine Schweigeminute

2. minuut (deel van een graad):

minuut

Minute f

3. minuut (origineel van een akte):

minuut

Urschrift f

4. minuut (ogenblik):

minuut

Minute f

minuut

Augenblick m

geen minuut zit hij stil

er sitzt keinen Augenblick still

mi·ni·maal [minimal] ADJ

1. minimaal (minstens):

minimaal

minimal

minimaal

mindestens

minimaal

Minimal-

minimaal

Mindest-

het minimale aantal

die Mindestzahl

2. minimaal (uiterst klein, weinig):

minimaal

minimal

minimaal

(sehr) gering

mink¹ [mɪŋk] N nt geen pl (bont)

mink

Mink m

mist [mɪst] N m geen pl

mist

Nebel m

mist (licht)

Dunst m

de mist ingaan fig (zaken)

schiefgehen

de mist ingaan (personen)

sich irren

de mist trekt op

der Nebel hebt sich

mits [mɪts] CONJ

mits

vorausgesetzt, dass …

mits

unter der Voraussetzung, dass …

mi·ca <mica|'s> [mika] N nt of m

1. mica (mineraal):

mica

Glimmer m

2. mica (voorwerp):

mica

Gegenstand m aus Glimmer

maag <magen> [max] N f

maag

Magen m

't aan zijn maag hebben

Magenbeschwerden haben

de liefde (van de man) gaat door zijn maag

die Liebe geht durch den Magen

de maag draait zich om in mijn lijf

mir dreht sich der Magen um

daar zit ik mee in de maag fig

das liegt mir (schwer) im Magen

iem iets in de maag splitsen fig

jdm etw aufhalsen inf

een lege maag hebben

nichts im Magen haben

op de nuchtere maag

auf nüchternen Magen

het eten ligt me zwaar op de maag

das Essen liegt mir schwer im Magen

mijn maag is van streek

ich habe mir den Magen verdorben

merg [mɛrx] N nt geen pl

merg

Mark nt

(iem) door merg en been dringen

(jdm) durch Mark und Bein gehen

hij is een musicus in merg en been

er ist ein Vollblutmusiker