Translations for „wankele“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈwan·ken [ˈvaŋkn̩] VB intr

1. wanken (schwanken):

wanken

wankelen

wanken

waggelen

wanken

dreigen te vallen ook fig.

etw ins Wanken bringen

iets doen wankelen

die Knie wankten mir

mijn knieën knikten

2. wanken fig (sich wankend bewegen):

wanken

weifelen

wanken

aarzelen

ins Wanken geraten

onzeker worden

jdn ins Wanken bringen

iem aan 't wankelen brengen

jdn ins Wanken bringen

iem onzeker maken

nicht wanken und (nicht) weichen liter

standhouden

nicht wanken und (nicht) weichen liter

standvastig blijven

ˈwan·deln¹ [ˈvandl̩n] VB intr (schreiten, laufen)

wandeln

wandelen

wandeln

lopen

wandeln

schrijden

die wandelnde Güte

de goedheid zelve

ˈwa·ckeln [ˈvakl̩n] VB intr

1. wackeln (wackelig sein):

wackeln

wankelen

wackeln

waggelen

wackeln

wiebelen

seine Zähne wackeln

zijn tanden zitten los

2. wackeln (hin und her bewegen):

wackeln

schudden

wackeln

heen en weer bewegen

wackeln

trillen

mit den Ohren wackeln

met zijn oren klapperen

mit den Hüften wackeln

heupwiegen

3. wackeln inf fig:

wackeln (in Gefahr sein)

in gevaar zijn

wackeln (schwanken)

wankel staan

ˈWan·del <Wandels> [ˈvandl̩] N m kein pl

1. Wandel:

Wandel

verandering

Wandel

wijziging

im Wandel der Zeiten

in de wisseling der tijden

sich im Wandel befinden

aan het veranderen zijn

2. Wandel veraltet:

Wandel

levenswandel

ˈwand·te [ˈvantə] VB

wandte 3. pers sing imp von wenden¹, wenden², wenden³

See also wenden , wenden , wenden

ˈwen·den³ <wandte, gewandt> [ˈvɛndn̩] VB refl

1. wenden:

wenden (sich drehen)

zich wenden ook fig.

wenden (kontaktieren)

(zich) keren

wenden (kontaktieren)

zich (om)draaien

sich an jdn wenden

zich (met een verzoek [o. vraag] ) tot iem wenden

das Wetter hat sich gewendet

het weer is omgeslagen

der Wind wendet sich

de wind draait

sich zu jdm wenden

zich naar iem toekeren

sich zu jdm wenden

zich tot iem richten

sich zum Bösen [o. Schlimmen] wenden

(zich) verslechteren

2. wenden (umdrehen):

wenden

aanstalten maken

sich zum Gehen wenden

aanstalten maken om te vertrekken

ˈwen·den² <wandte, gewandt> [ˈvɛndn̩] VB trans

1. wenden ((um)kehren):

wenden

wenden

wenden

(om)keren

wenden a. FOOD

(om)draaien

wenden a. FOOD

rollen

wenden a. FOOD

wentelen

seine Aufmerksamkeit auf etw wenden

zijn aandacht op iets vestigen

die Seiten wenden

de bladzijden omslaan

die Gefahr von jdm wenden

het gevaar van iem afwenden

2. wenden liter (verwenden):

wenden

besteden

viel Geld/Zeit an [o. auf ] etw wenden

veel geld/tijd aan iets besteden

ˈwen·den¹ <wandte, gewandt> [ˈvɛndn̩] VB intr

wenden a. SPORTS, AUTO (drehen)

wenden

wenden a. SPORTS, AUTO (drehen)

keren

wenden a. SPORTS, AUTO (drehen)

draaien

bitte wenden!

zie ommezijde

bitte wenden!

z.o.z.

ˈwan·dern [ˈvandɐn] VB intr

1. wandern (eine Wanderung machen):

wandern

trekken

wandern

een trektocht [o. voettocht] maken

wandern

wandelen

Wolken wandern am Himmel GEOG

wolken trekken langs de hemel

ein wandernder Händler

een marktkramer [o. venter]

wandernde Völker

nomadenvolken

2. wandern:

wandern (irren)

dwalen ook fig.

wandern (umherschweifen)

zwerven

3. wandern inf (gelangen):

wandern

terechtkomen

wandern

belanden

wandern

verdwijnen

von Hand zu Hand wandern

van hand tot hand gaan

Gar·ˈne·le <Garnele, Garnelen> [garˈneːlə] N f

Garnele

garnaal

Ma·ˈkre·le <Makrele, Makrelen> [maˈkreːlə] N f

Makrele

makreel

ˈdan·ke [ˈdaŋkə] ADV

1. danke:

danke

dank je wel!

danke

dank u!

danke

bedankt!

danke, gleichfalls!

dank je wel, insgelijks!

2. danke:

danke

alstublieft!

danke

graag!

ˈRan·ke <Ranke, Ranken> [ˈraŋkə] N f

Ranke

rank

ˈEn·kel(in) <Enkels, Enkel> [ˈɛŋkl̩] N m(f)

1. Enkel (Enkelsohn):

Enkel(in)

kleinzoon(kleindochter) m (f)

2. Enkel (Enkelkind):

Enkel(in)

kleinkind nt

3. Enkel inf (Nachkommen) pl:

Enkel(in)

nazaten

ˈOn·kel¹ <Onkels, Onkel> [ˈɔŋkl̩] N m

über den großen Onkel gehen [o. laufen] inf

met naar binnen gerichte voeten lopen

Danke! INTERJ

User Entry

Danke!

Dank u!

Danke!

Dank je!

Danke!

Bedankt!