Dutch » German

Translations for „Sturheit“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

zuur·heid: noun
stu·ren: verb
stuit: noun
stu·dent: noun
stu·die: noun
stu·dio: noun
stuip: noun
stuk·je: noun
stunt: noun
stu·wen: verb
stuc·cen: verb
stui·ten: verb
stui·ter: noun
stui·ven: verb
stui·ver: noun
stum·per: noun
stun·ten: verb
stuc·werk: noun
stu·den·te: noun

You are viewing results spelled similarly: student , stuit , sturen , zuurheid , studente , stucwerk , stunten , stumper , stuiver , stuiven , stuiter , stuiten , stuccen , stuwen , stunt , stukje , stuip , studio and studie

zuur·heid [zyrhɛɪt] N f geen pl (letterlijk)

zuurheid

Säure f

zuurheid fig

Bitterkeit f

stu·ren¹ <stuurde, h. gestuurd> [styrə(n)] VB trans

1. sturen (zenden):

sturen

schicken

sturen

senden form

iem een brief sturen

jdm einen Brief schicken [o. senden]

iem om een boodschap sturen

jdn auf eine Besorgung schicken

iem om een boodschap sturen

jdn einkaufen schicken

iem van tafel sturen

jdn vom Tisch weisen

een speler van het veld sturen

einen Spieler vom Platz verweisen

per post sturen

mit der Post (ver)schicken

2. sturen (een richting laten volgen):

sturen

steuern

sturen

lenken

de taxichauffeur stuurde slecht

der Taxichauffeur fuhr schlecht

3. sturen (bedienen):

sturen

steuern

sturen

bedienen

stuit <stuit|en> [stœyt] N f

stuit

Steiß m

stu·dent <student|en> [stydɛnt] N m

stu·die <studie|s, studiën> [stydi] N f

1. studie (het bestuderen van iets):

studie

Studium nt

studie

Untersuchung f

studie

Studieren nt

aan de studie zijn

im Studium sein

aan de studie zijn

gerade etw lernen

in studie zijn

untersucht werden

iets in studie nemen

etw erforschen

studie van iets maken

etw untersuchen

de studie van de taal

das Sprachstudium

zich wijden aan de studie

sich dem Studium widmen

2. studie (vak aan een onderwijsinrichting):

studie

Studium nt

de studie van de filosofie

das Studium der Philosophie

de medische studie

das Medizinstudium

3. studie (geschrift):

studie

Studie f

studie

Untersuchung f

studie

Arbeit f

studie

Abhandlung f

4. studie (tekening, schilderij):

studie

Studie f

studies naar het naaktmodel

Aktstudien

5. studie muz.:

studie

Etüde f

studie

Übungsstück nt

stu·dio <studio|'s> [stydijo] N m

1. studio:

studio RADIO, TV, CINE

Studio nt

2. studio (atelier):

studio

Atelier nt

studio

Studio nt

studio

Arbeitsraum m

3. studio (appartement):

studio

Einzimmerappartement nt

stuip <stuip|en> [stœyp] N f

iem de stuipen op het lijf jagen fig

jdm einen gewaltigen Schreck einjagen

stuk·je <stukje|s> [stʏkjə] N nt

bij stukjes en (bij) beetjes

nach und nach

stunt <stunt|s> [stʏnt] N m

stunt (onverwachte, opvallende daad)

≈ Kunststück nt

stunt (gewaagde stunt)

Husarenstreich m

een stunt uithalen [o. uitvoeren ]

ein Kunststück vollführen

stu·wen <stuwde, h. gestuwd> [stywə(n)] VB trans

1. stuwen (voortduwen):

stuwen

treiben

het hart stuwt het bloed door de bloedvaten

das Herz pumpt das Blut durch die Blutgefäße

de stuwende kracht fig

die treibende Kraft

2. stuwen scheepv. (stouwen):

stuwen

seesicher verstauen

stuwen

trimmen spec

3. stuwen (stuwdam):

stuwen

stauen

het water stuwen

das Wasser stauen

stuc·cen <stucte, h. gestuct> [stʏkə(n)] VB trans

stuccen

Stuck anbringen an +dat

stui·ten¹ <stuitte, h. gestuit> [stœytə(n)] VB trans

1. stuiten (tegenhouden):

stuiten

hemmen

stuiten

aufhalten

iem in zijn vaart stuiten

jdn bremsen

de voortgang van iets stuiten

den Fortschritt von etw hemmen

2. stuiten ook fig:

stuiten

zum Stillstand bringen

stuiten

aufhalten

stuiten

hindern

een niet te stuiten woordenvloed

ein unaufhaltsamer Wortschwall

de tranen stuiten

die Tränen stillen

de uitvoering van plannen stuiten

die Ausführung von Plänen vereiteln

stui·ter <stuiter|s> [stœytər] N m

stuiter

Murmel f

stui·ven¹ <stoof, h./i. gestoven> [stœyvə(n)] VB intr

stui·ver <stuiver|s> [stœyvər] N m

stuiver

5-Cent-Münze f

daar is een aardige stuiver mee te verdienen fig

damit lässt sich eine hübsche Stange Geld verdienen

geen stuiver waard zijn fig

keinen Cent [o. Pfennig] wert sein

stum·per <stumper|s> [stʏmpər] N m

1. stumper (stakker):

stumper

Tropf m

stumper

Schlucker m

arme stumper

arme(s) Luder nt

arme stumper

arme(r) Schlucker m

2. stumper (sukkel):

stumper

Trottel m pej

stun·ten <stuntte, h. gestunt> [stʏntə(n)] VB intr

stunten

Kunststücke [o. Tricks] vorführen

met de prijzen stunten

zu Schleuderpreisen verkaufen

stuc·werk [stykwɛrk] N nt geen pl

stucwerk

Stuckarbeit f

stucwerk

Stuckatur f

stu·den·te <studente|s, studente|n> [stydɛntə] N f

studente feminine form of student

stu·dent <student|en> [stydɛnt] N m

Browse the dictionary

Dutch

Translations for „Sturheit“ in the Dutch » German Dictionary

zuur·heid [zyrhɛɪt] N f geen pl (letterlijk)

stu·ren1 <stuurde, h. gestuurd> [styrə(n)] VB trans

1. sturen (zenden):

2. sturen (een richting laten volgen):

3. sturen (bedienen):

stuit <stuit|en> [stœyt] N f

stu·dent <student|en> [stydɛnt] N m

stu·die <studie|s, studiën> [stydi] N f

1. studie (het bestuderen van iets):

2. studie (vak aan een onderwijsinrichting):

3. studie (geschrift):

4. studie (tekening, schilderij):

5. studie muz.:

stu·dio <studio|'s> [stydijo] N m

1. studio:

2. studio (atelier):

3. studio (appartement):

stuip <stuip|en> [stœyp] N f

stuk·je <stukje|s> [stʏkjə] N nt

stunt <stunt|s> [stʏnt] N m

stu·wen <stuwde, h. gestuwd> [stywə(n)] VB trans

1. stuwen (voortduwen):

2. stuwen scheepv. (stouwen):

3. stuwen (stuwdam):

stuc·cen <stucte, h. gestuct> [stʏkə(n)] VB trans

stui·ten1 <stuitte, h. gestuit> [stœytə(n)] VB trans

1. stuiten (tegenhouden):

2. stuiten ook fig:

stui·ter <stuiter|s> [stœytər] N m

stui·ven1 <stoof, h./i. gestoven> [stœyvə(n)] VB intr

1. stuiven (waaien):

2. stuiven (met grote snelheid voortbewegen):

3. stuiven (stof opjagen):

stui·ver <stuiver|s> [stœyvər] N m

stum·per <stumper|s> [stʏmpər] N m

1. stumper (stakker):

2. stumper (sukkel):

stun·ten <stuntte, h. gestunt> [stʏntə(n)] VB intr

stuc·werk [stykwɛrk] N nt geen pl

stu·den·te <studente|s, studente|n> [stydɛntə] N f

studente feminine form of student

See also student

stu·dent <student|en> [stydɛnt] N m

Browse the dictionary

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

stu·ren¹ <stuurde, h. gestuurd> [styrə(n)] VB trans

stui·ten¹ <stuitte, h. gestuit> [stœytə(n)] VB trans

stui·ven¹ <stoof, h./i. gestoven> [stœyvə(n)] VB intr