Dutch » German

dier·kun·de [dirkʏndə] N f geen pl

weer·kun·de [werkʏndə] N f geen pl

na·tuur·kun·de [natyrkʏndə] N f geen pl

af·ron·den <rondde af, h. afgerond> [ɑfrɔndə(n)] VB trans

1. afronden (rond-, afmaken):

om·bin·den <bond om, h. omgebonden> [ɔmbɪndə(n)] VB trans

schen·den <schond, h. geschonden> [sxɛndə(n)] VB trans

2. schenden (onteren):

schänden form
entehren form

af·bin·den <bond af, h. afgebonden> [ɑvbɪndə(n)] VB trans

af·wen·den <wendde af, h. afgewend> [ɑfwɛndə(n)] VB trans

af·win·den <wond af, h. afgewonden> [ɑfwɪndə(n)] VB trans

af·zen·den <zond af, h. afgezonden> [ɑfsɛndə(n)] VB trans

be·lan·den <belandde, i. beland> [bəlɑndə(n)] VB intr

be·vin·den1 <bevond, h. bevonden> [bəvɪndə(n)] VB trans (vaststellen, achten)

ge·von·den VB

gevonden volt. deelw. van vinden

See also vinden

vin·den <vond, h. gevonden> [vɪndə(n)] VB trans

3. vinden (bedenken, uitdenken):

ge·won·den VB

gewonden volt. deelw. van winden

See also winden

ge·zon·den VB

gezonden volt. deelw. van zenden¹, zenden²

See also zenden , zenden

zen·den1 <zond, h. gezonden> [zɛndə(n)] VB intr

zenden RADIO, TV
zenden RADIO, TV

in·bin·den <bond in, h. ingebonden> [ɪmbɪndə(n)] VB trans

1. inbinden (boekwezen):

in·zen·den <zond in, h. ingezonden> [ɪnzɛndə(n)] VB trans

1. inzenden (binnen een ruimte zenden):

na·zen·den <zond na, h. nagezonden> [nazɛndə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski