Translations for „krempen“ in the Dutch » German Dictionary

krim·pen <kromp, h./i. gekrompen> [krɪmpə(n)] VB intr

1. krimpen:

krimpen (zich samentrekken)

schrumpfen

krimpen (textiel, wol)

einlaufen

2. krimpen (levende wezens):

krimpen

zusammenschrumpfen

krimpen

sich zusammenkrümmen

krimpen van de pijn

sich vor Schmerzen zusammenkrümmen

3. krimpen (afnemen):

krimpen

schwinden

krimpen

abnehmen

de maan is aan het krimpen

es ist abnehmender Mond

krimpende wind

rückdrehende(r) Wind m

krom·pen VB

krompen 3. pers pl imp van krimpen

See also krimpen

krim·pen <kromp, h./i. gekrompen> [krɪmpə(n)] VB intr

1. krimpen:

krimpen (zich samentrekken)

schrumpfen

krimpen (textiel, wol)

einlaufen

2. krimpen (levende wezens):

krimpen

zusammenschrumpfen

krimpen

sich zusammenkrümmen

krimpen van de pijn

sich vor Schmerzen zusammenkrümmen

3. krimpen (afnemen):

krimpen

schwinden

krimpen

abnehmen

de maan is aan het krimpen

es ist abnehmender Mond

krimpende wind

rückdrehende(r) Wind m

kre·gen VB

kregen 3. pers pl imp van krijgen

See also krijgen

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] VB trans

krijgen

bekommen

krijgen

kriegen inf

krijgen (ontvangen; ook)

erhalten

krijgen (met inspanning verkrijgen)

ergattern inf

krijgen (grijpen, pakken; ook)

fassen

iets af krijgen

mit etw fertig werden

argwaan krijgen

Argwohn schöpfen

het benauwd krijgen

Beklemmungen bekommen

het benauwd krijgen fig

es mit der Angst zu tun bekommen

bericht krijgen (nieuws)

die Nachricht bekommen [o. erhalten]

bericht krijgen (uitsluitsel)

Bescheid bekommen

iets cadeau krijgen

etw geschenkt bekommen [o. kriegen]

je krijgt de groeten van …

viele Grüße von …

de indruk krijgen form

den Eindruck gewinnen

dat goed is niet meer te krijgen (artikel(en))

diese Ware ist vergriffen

kinderen krijgen

Kinder bekommen [o. kriegen]

ik kreeg het koud/warm

mir wurde kalt/warm

een slechte naam krijgen

in Verruf geraten

naam krijgen als schilder

sich dat als Maler einen Namen machen

een prijs krijgen

einen Preis bekommen [o. erhalten]

we krijgen regen

es gibt Regen

ruzie krijgen

in Streit geraten

slaap/trek krijgen

schläfrig werden/Appetit bekommen

het huis krijgt een verfje form

das Haus wird frisch gestrichen

verkering krijgen met iem

jdn kennenlernen

ervan langs krijgen ook fig

eins draufbekommen [o. draufkriegen]

ik krijg er iets van

da wird man ja verrückt

een wet erdoor weten te krijgen

ein Gesetz durchzubringen wissen

praatjes krijgen

eine große Klappe schwingen

een zaak rond krijgen

eine Sache unter Dach und Fach bringen

wat zullen we nou krijgen!

was ist denn jetzt los!

iem zover krijgen dat …

jdn dazu bringen, dass …

geen woord uit iem krijgen

kein Wort aus jdm herausbekommen [o. herauskriegen]

iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen

etw fertigbringen

iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen

etw hinkriegen inf

kren·ken <krenkte, h. gekrenkt> [krɛŋkə(n)] VB trans

1. krenken (beledigen, kwetsen):

krenken

kränken

krenken

verletzen

gekrenkte ijdelheid

gekränkte Eitelkeit

2. krenken (schade, nadeel toebrengen):

krenken

verletzen

iem geen haar op zijn hoofd krenken

jdm kein Haar krümmen

iem in zijn eer krenken

jdn in seiner Ehre kränken [o. verletzen]

kreu·nen <kreunde, h. gekreund> [krønə(n)] VB intr

kreunen

ächzen

kreunen (zachtjes)

wimmern

kreu·ken¹ <kreukte, h. gekreukt> [krøkə(n)] VB trans (vouwen maken)

kreuken

(zer)knittern

kreuken

(zer)knautschen

dem·pen <dempte, h. gedempt> [dɛmpə(n)] VB trans

1. dempen (dichtgooien):

dempen

zuschütten

dempen

verschütten

een sloot dempen

einen Graben zuschütten

2. dempen (temperen):

dempen

dämpfen

met gedempte stem

mit gedämpfter Stimme

3. dempen (bedwingen):

dempen

unterdrücken

een oproer dempen

einen Aufruhr unterdrücken

kreu·pel <kreupele, kreupeler, kreupelst> [krøpəl] ADJ

1. kreupel (mank):

kreupel

lahm

kreupel

hinkend

het paard loopt kreupel

das Pferd lahmt [o. hinkt]

iem kreupel slaan

jdn zum Krüppel schlagen

2. kreupel (gebrekkig):

kreupel

holprig

kreupel

unbeholfen

kreupel Engels spreken

holprig Englisch sprechen

een kreupele vergelijking

ein hinkender Vergleich

kro·pen VB

kropen 3. pers pl imp van kruipen

See also kruipen

krui·pen <kroop, h./i. gekropen> [krœypə(n)] VB intr ook fig

kruipen

kriechen

bij elkaar kruipen

eng zusammenrücken

door het oog van de naald kruipen fig

(noch einmal) mit heiler Haut davonkommen

in elkaar kruipen

in sich zusammenkriechen

onder de wol kruipen

in die Federn kriechen

de komkommers kruipen over de grond

die Gurken kriechen am Boden

voor iem kruipen

vor jdm kriechen

in iems huid kruipen

sich in jds Lage versetzen

krui·pen <kroop, h./i. gekropen> [krœypə(n)] VB intr ook fig

kruipen

kriechen

bij elkaar kruipen

eng zusammenrücken

door het oog van de naald kruipen fig

(noch einmal) mit heiler Haut davonkommen

in elkaar kruipen

in sich zusammenkriechen

onder de wol kruipen

in die Federn kriechen

de komkommers kruipen over de grond

die Gurken kriechen am Boden

voor iem kruipen

vor jdm kriechen

in iems huid kruipen

sich in jds Lage versetzen

kam·pen <kampte, h. gekampt> [kɑmpə(n)] VB intr

kampen

kämpfen