Dutch » German

Translations for „overlijdens“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

over·lij·den: noun
over·ˈrij·den: verb
over·zij·de: noun
over·ˈla·den: verb
over·le·den: verb
over·le·de·ne: noun
ove·ri·gens: adverb
over·blij·ven: verb
over·la·ten: verb
over·le·ven: verb
ˈover·lo·pen: verb
over·lap·pen: verb
ˈover·leg·gen: verb
over·re·den: verb
over·schrij·den: verb

You are viewing results spelled similarly: overlijden , overrijden , overblijven , overigens , overledene , overleden , overladen , overzijde , overreden , overleggen , overlappen , overlopen , overleven , overlaten and overschrijden

over·lij·den¹ [ovərlɛidə(n)] N nt geen pl

Tod m

overlijden (bij openbare bekendmaking)

Ableben nt form

bij [o. in ] geval van overlijden

over·ˈrij·den <overreed, h. overreden> [ovərɛidə(n)] VB trans

overrijden (met auto, fiets e.d.)

overrijden (met rijdier)

over·zij·de [ovərzɛidə] N f geen pl

gegenüberliegende Seite f

over·ˈla·den² <overlaadde, h. overladen> [ovərladə(n)] VB trans

1. overladen (te zwaar beladen):

een wagen overladen

einen Wagen überladen

2. overladen (overstelpen):

overladen met eerbewijzen

mit Ehrungen überhäufen

over·le·den² VB

overleden 3. pers pl imp van overlijden²

See also overlijden , overlijden

over·lij·den² <overleed, i. overleden> [ovərlɛidə(n)] VB intr

aan een hartaanval overlijden

an einem Herzschlag sterben

over·lij·den¹ [ovərlɛidə(n)] N nt geen pl

Tod m

overlijden (bij openbare bekendmaking)

Ableben nt form

bij [o. in ] geval van overlijden

over·le·de·ne <overledene|n> [ovərledənə] N m en f

Verstorbene(r) f(m)

ove·ri·gens [ovərəɣəns] ADV

1. overigens (trouwens):

2. overigens:

overigens (voor het overige)

overigens (voor de rest)

over·blij·ven <bleef over, i. overgebleven> [ovərblɛivə(n)] VB intr

1. overblijven (blijven bestaan, resteren):

overblijven

(übrig) bleiben

alleen de aardappelen zijn overgebleven

nur die Kartoffeln sind übrig geblieben

2. overblijven (ongetrouwd blijven):

overblijven

overblijven

den Anschluss verpassen inf

3. overblijven (nog te doen):

overblijven

(übrig) bleiben

er bleef ons niets anders over dan …

es blieb uns nichts anderes übrig als …

4. overblijven:

tijdens de middagpauze blijven de leerlingen over (niet naar huis gaan)

während der Mittagspause bleiben die Schüler in der Schule

5. overblijven (schoolblijven als straf):

overblijven

overblijven

6. overblijven (logeren):

overblijven

7. overblijven plantk.:

overblijven

over·la·ten <liet over, h. overgelaten> [ovərlatə(n)] VB trans

1. overlaten (laten zorgen voor):

laat dat maar aan mij over! inf

das lass nur meine Sorge sein!

de beslissing overlaten aan iem

jdm die Entscheidung überlassen

zij is overgelaten aan zichzelf/haar eigen lot

sie ist sich dat selbst/ihrem Schicksal überlassen

2. overlaten (achterlaten):

geen twijfel overlaten

keinen Zweifel übrig lassen

de service laat te wensen over

der Service lässt zu wünschen übrig

3. overlaten (afstaan):

zijn bezit overlaten aan zijn kinderen

seinen Besitz seinen Kindern überlassen

over·le·ven <overleefde, h. overleefd> [ovərlevə(n)] VB trans

de eerste ronde overleven fig SPORTS

die erste Runde überstehen

ˈover·lo·pen <liep over, i. overgelopen> [ovərlopə(n)] VB intr

1. overlopen (over iets heen lopen):

gehen über +acc

ik zag hem de brug overlopen

ich sah ihn über die Brücke gehen

2. overlopen (over iets heen stromen):

laufen über +acc

het water loopt de straat over

das Wasser läuft über die Straße

3. overlopen:

overlopen (naar een tegenpartij gaan)

overlopen (van geloofsrichting, partij e.d.)

overlopen (van geloofsrichting, partij e.d.)

overlopen naar de vijand

zum Feind überlaufen

overlopen naar de vijand

ins feindliche Lager überwechseln

4. overlopen (overstromen):

de emmer liep over

der Eimer lief über

5. overlopen (overdreven tonen) + van:

überschäumen vor +acc

overlopen van enthousiasme

vor Begeisterung überschäumen

6. overlopen (naar de randgemeenten trekken):

abwandern iron

over·lap·pen <overlapte, h. overlapt> [ovərlɑpə(n)] VB trans

ˈover·leg·gen¹ <legde over, h. overgelegd> [ovərlɛɣə(n)] VB trans

1. overleggen (laten zien):

stukken overleggen

Unterlagen vorlegen

2. overleggen (terzijde leggen):

over·re·den <overreedde, h. overreed> [ovəredə(n)] VB trans

over·schrij·den <overschreed, h. overschreden> [ovərsxrɛidə(n)] VB trans

1. overschrijden (over (iets) heen gaan):

overschrijden

de drempel overschrijden

die Schwelle überschreiten

2. overschrijden:

overschrijden (te boven gaan)

overschrijden (economie en tijd ook)

zijn bevoegdheden overschrijden

seine Befugnisse überschreiten

zijn rekening overschrijden

sein Konto überziehen

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski