Dutch » German

lei·steen [lɛisten] N nt of m geen pl

los·han·gen <hing los, h. losgehangen> [lɔshɑŋə(n)] VB intr

1. loshangen (niet goed vastzitten):

2. loshangen (vrij hangen):

be·van·gen <beving, h. bevangen> [bəvɑŋə(n)] VB trans

ge·don·gen VB

gedongen → dingen

See also dingen

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VB intr

1. dingen (wedijveren):

2. dingen (trachten te verkrijgen):

3. dingen (afdingen):

feilschen a. pej

ge·han·gen VB

gehangen volt. deelw. van hangen¹, hangen²

See also hangen , hangen

han·gen1 <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] VB trans (bevestigen, ophangen)

be·din·gen <bedong, h. bedongen> [bədɪŋə(n)] VB trans

be·han·gen <behing, h. behangen> [bəhɑŋə(n)] VB trans

1. behangen (bedekken):

2. behangen (met behang bekleden):

be·zin·gen <bezong, h. bezongen> [bəzɪŋə(n)] VB trans

ge·zon·gen VB

gezongen volt. deelw. van zingen¹, zingen²

See also zingen , zingen

zin·gen2 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VB intr

zin·gen1 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VB trans

in·men·gen1 <mengde in, h. ingemengd> [ɪmɛŋə(n)] VB trans (door mengen in-, bijdoen)

ver·jon·gen1 <verjongde, h. verjongd> [vərjɔŋə(n)] VB trans (jonger maken)


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski