Translations for „omringd“ in the Dutch » German Dictionary

om·rin·gend [ɔmrɪŋənt] ADJ

omringend

umliegend

de omringende gemeenten

die umliegenden Gemeinden

de omringende gemeenten

die Gemeinden im Umkreis

de omringende gemeenten

die Nachbargemeinden

om·rin·gen <omringde, h. omringd> [ɔmrɪŋə(n)] VB trans

1. omringen:

omringen (aan alle kanten omgeven)

umziehen

omringen (mensen)

umringen

de gracht die het kasteel omringt

der Wassergraben, der das Schloss umgibt

de fans omringden de ster

die Fans umringten den Star

2. omringen fig (voorvallen rondom iem, iets):

omringen

umgeben

de gevaren die de jeugd in grote steden omringen

die Gefahren, die die Jugend in Großstädten umgeben

3. omringen (plaatsen om, omgeven):

omringen

umgeben

iem met zorg omringen

jdn umsorgen [o. umhegen]

zij omringden hun steden met wallen

sie umgaben ihre Städte mit Wällen

om·gang <omgang|en> [ɔmɣɑŋ] N m

1. omgang (het omgaan met mensen):

omgang

Umgang m

omgang

Verkehr m

geslachtelijke omgang

Geschlechtsverkehr m

omgang hebben met iem

mit jdm Umgang haben

omgang hebben met iem (verkering hebben)

mit jdm ein Verhältnis haben

aangenaam/lastig in de omgang zijn

angenehm/schwierig im Umgang sein

2. omgang rel. (processie):

omgang

Umgang m

3. omgang (trans, omloop):

omgang

Rundgang m

omgang

Umgang m

om·vang [ɔmvɑŋ] N m geen pl

1. omvang (omtrek):

omvang

Umfang m

de omvang van een boom

der Umfang eines Baumes

2. omvang (grootte):

omvang

Umfang m

omvang

Größe f

de omvang van de oplage

die Höhe der Auflage

de omvang van een letterkundig werk

der Umfang eines literarischen Werkes

3. omvang ook fig (uitgestrektheid):

omvang

Umfang m

omvang

Ausmaß nt

omvang

Ausdehnung f

de omvang van het vraagstuk

das Ausmaß des Problems

4. omvang muz.:

omvang

Umfang m

kring <kring|en> [krɪŋ] N m

1. kring (cirkelvormig figuur):

kring

Kreis m

kring

Ring m

kringen onder de ogen hebben

(dunkle) Ringe unter den Augen haben

kringen in een tafelblad

Ringe [o. Ränder] auf einer Tischplatte

een kring trekken

einen Kreis zeichnen

2. kring (cirkel van personen of dingen):

kring

Kreis m

in een kring zitten

im Kreis sitzen

3. kring (maatschappelijke groep):

kring

Kreis m

kring

Milieu nt

de hogere kringen

die besseren Kreise

een literaire kring

ein literarischer Zirkel

in welingelichte kringen

in gut unterrichteten Kreisen

4. kring (personen die iem omringen):

kring

Kreis m

kring

Runde f

in besloten kring

in geschlossener Gesellschaft

de huiselijke kring

der Kreis der Familie

de huiselijke kring

der Familienkreis

een kring van vrienden

ein Freundeskreis

le·ring <lering|en> [lerɪŋ] N f

1. lering (wat men leert):

lering

Lehre f

lering uit iets trekken

aus etw eine Lehre ziehen

tot lering en vermaak

zur Belehrung und Unterhaltung

2. lering (catechisatie):

lering

Katechese f

3. lering (leerstelling):

lering

Lehre f

de lering van de kerk

die Kirchenlehre

ne·ring <nering|en> [nerɪŋ] N f

nering (middel van bestaan)

Gewerbe nt

nering (zaak)

Geschäft nt

te·ring <tering|en> [terɪŋ] N f

1. tering (uitgaven voor levensonderhoud):

tering

≈ Lebenshaltungskosten pl

men moet de tering naar de nering zetten prov

man muss sich nach der Decke strecken inf

2. tering (vorm van tuberculose):

tering

Schwindsucht f

krijg de tering!

du kannst mich mal! pej

ve·ring <vering|en> [verɪŋ] N f

vering

Federung f

deze as heeft een slechte vering

diese Achse ist schlecht ausgefedert

om·rij·den¹ <reed om, h./i. omgereden> [ɔmrɛidə(n)] VB intr

1. omrijden (langs een omweg rijden):

omrijden

einen Umweg fahren

we hebben een heel eind omgereden

wir sind einen großen Umweg gefahren

2. omrijden:

omrijden (om iets heen rijden)

umfahren

omrijden (te paard)

umreiten

3. omrijden (rondrijden):

omrijden

umherfahren

omrijden

spazieren fahren

wij hebben wat in de stad omgereden

wir sind ein bisschen in der Stadt umhergefahren

om·ran·den <omrandde, h. omrand> [ɔmrɑndə(n)] VB trans

omranden

umranden

omranden

umrändern

rood omrande ogen

rot umrandete Augen

om·rui·len <ruilde om, h. omgeruild> [ɔmrœylə(n)] VB trans

omruilen

umtauschen

kan ik dit omruilen voor iets anders?

kann ich das gegen etw anderes umtauschen?

om·roep·gids <omroepgids|en> [ɔmrupxɪts] N m

omroepgids

Programmzeitschrift f