Dutch » German

Translations for „Erob“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

er·op: adverb
rob: noun
zee·rob: noun
ere: noun
eren: verb
era: noun
erf: noun
erg: noun
er·in: adverb
er·na: adverb
erts: noun
erwt: noun
bob: noun
lob: noun
job: noun
snob: noun
eu·ro: noun
er·over: adverb

You are viewing results spelled similarly: rob , erop , zeerob , erover , euro , snob , job , lob , bob , erwt , erts , erna , erin , erg , erf , era , eren and ere

er·op [ɛrɔp] ADV

erop

darauf

erop (toevoeging)

davon

met alles erop en eraan

mit allem Drum und Dran

het is erop of eronder fig

es geht um alles oder nichts

het is erop of eronder fig

es geht ums Ganze

Hand drauf!

darauf kommen

drauflos

die Fortsetzung davon

dat zit erop fig

das hätten wir geschafft

dat zit erop fig

das ist erledigt

rob <rob|ben> [rɔp] N m (zeehond)

rob

Robbe f

rob

Seehund m

zee·rob <zeerob|ben> [zerɔp] N m

1. zeerob (persoon):

zeerob

Seebär m

2. zeerob (dier):

zeerob

Robbe f

zeerob

Seehund m

ere N f

ere → eer¹

eer³ [er] CONJ

1. eer (alvorens):

eer

ehe

eer

bevor

er verging een jaar, eer er wat gebeurde

es verging ein Jahr, ehe etw geschah

ik zou nog liever m'n tong afbijten, eer ik dat zou zeggen

ich würde mir eher die Zunge abbeißen, als so etw zu sagen

2. eer (tot):

eer

bis

het duurde een maand, eer ik weer kon lopen

es dauerte einen Monat, bis ich wieder gehen konnte

eer² [er] ADV

1. eer (vroeger):

eer

eher

hij was er eer dan ik

er war eher da als ich

2. eer (veeleer):

eer

eher

zijn vader is eer arm dan rijk

sein Vater ist eher arm als reich

eer¹ [er] N f geen pl

1. eer (achting, roem):

eer

Ehre f

de eer aan zichzelf houden

seine Ehre retten

iem/iets in ere herstellen

jdn rehabilitieren

iem/iets in ere herstellen

etw restaurieren

het is mijn eer te na

es widerstrebt mir

naar eer en geweten antwoorden

nach bestem Wissen und Gewissen antworten

op mijn (woord van) eer

auf mein Ehrenwort

2. eer (eerbetoon, hulde):

eer

Ehre f

zijn naam eer aandoen

seinem Namen Ehre machen

er is geen eer aan te behalen

dabei ist keine Ehre zu gewinnen

dat is een grote/hele eer

das ist eine große/besondere Ehre

geen eer van iets hebben

mit etw keine Ehre einlegen

geen eer van iets hebben

mit etw keinen großen Eindruck machen

iem de laatste eer bewijzen

jdm die letzte Ehre erweisen

eer met iets inleggen

mit etw Ehre einlegen

eer met iets inleggen

sich mit etw hervortun

ter ere van de jubilaris

zu Ehren des Jubilars

tot zijn eer moet gezegd worden

zu seiner Ehre muss gesagt werden

het zal me een eer zijn

es wird mir eine Ehre sein

ere wie ere toekomt prov

Ehre, wem Ehre gebührt

3. eer (hoog aanzien):

eer

Ehre f

in ere houden

in Ehren halten

in eer en aanzien leven

großes Ansehen genießen

4. eer (kuisheid):

eer

Ehre f

eer

Unschuld f

eren <eerde, h. geëerd> [erə(n)] VB trans

era <era|'s> [era] N f

era

Ära f

erf <erven> [ɛrf] N nt

1. erf (huis met de erbij behorende grond):

erf

Hof m

erf

Anwesen nt

erf

Hofreite f SGer

2. erf (grond(bezit)):

erf

Grund und Boden m

dienstbaar of lijdend erf jur.

dienendes Grundstück

heersend erf jur.

herrschendes Grundstück

erg¹ [ɛrx] N nt geen pl

1. erg (argwaan):

erg

Verdacht m

erg

Misstrauen nt

erg

Argwohn m

geen erg in iets hebben (in verzwakte opvatting)

ahnungslos [o. arglos] sein

hij werd voortdurend bedrogen zonder er erg in te hebben

nichts ahnend, wurde er dauernd betrogen

voordat ik er erg in had, …

ehe ich mich's versah, …

2. erg (opzet):

erg

Absicht f

erg

Vorsatz m

ik zei het zonder er erg in te hebben

ich sagte es ohne böse Absicht

er·in [ɛrɪn] ADV

1. erin (plaats):

erin

darin

erin

drin inf

staat het erin?

steht es darin [o. da drin] ?

2. erin (richting):

erin

herein

erin

hinein

erin

rein inf

kom erin!

komm herein!

erin lopen inf

hereinfallen

ik zal erin slagen

es wird mir gelingen

ik stem erin toe

ich bin damit einverstanden

er·na [ɛrna] ADV

erna

danach

erts <erts|en> [ɛrts] N nt

erts

Erz nt

erts winnen

Erz abbauen [o. gewinnen]

erwt <erwt|en> [ɛrt] N f

erwt

Erbse f

bob® <bob|s> [bɔp] N f

bob

Bob m

bob SPORTS

Bobsleigh m

lob¹ <lob|s> [lɔp] N m SPORTS

lob

Lob m

lob

Heber m

job <job|s> [dʒɔp, ʒɔp] N m

1. job (baan):

job

Job m

job

Stellung f

hij heeft een goede job

er hat einen guten Job

2. job (klus):

job

Arbeit f

dat is een flinke job

das ist ein schönes Stück Arbeit

snob <snob|s> [snɔp] N m

snob

Snob m

eu·ro <euro|'s> [øro] N f

euro

Euro m

het briefje van 10 euro

der Zehneuroschein

dat is twee euro te veel

das sind zwei Euro zu viel

er·over [ɛrovər] ADV

erover

darüber

erover

drüber inf

hij gaat erover fig

er ist dafür zuständig

zand erover fig inf

Schwamm drüber inf

Browse the dictionary

Dutch

Translations for „Erob“ in the Dutch » German Dictionary

er·op [ɛrɔp] ADV

rob <rob|ben> [rɔp] N m (zeehond)

zee·rob <zeerob|ben> [zerɔp] N m

1. zeerob (persoon):

2. zeerob (dier):

ere N f

ere → eer¹

See also eer , eer , eer

eer3 [er] CONJ

1. eer (alvorens):

2. eer (tot):

eer2 [er] ADV

1. eer (vroeger):

2. eer (veeleer):

eer1 [er] N f geen pl

1. eer (achting, roem):

2. eer (eerbetoon, hulde):

3. eer (hoog aanzien):

4. eer (kuisheid):

eren <eerde, h. geëerd> [erə(n)] VB trans

1. eren (eer(bied) bewijzen):

2. eren (een onderscheiding toekennen):

3. eren (hoger aanzien verlenen):

era <era|'s> [era] N f

erf <erven> [ɛrf] N nt

1. erf (huis met de erbij behorende grond):

2. erf (grond(bezit)):

erg1 [ɛrx] N nt geen pl

1. erg (argwaan):

2. erg (opzet):

er·in [ɛrɪn] ADV

1. erin (plaats):

2. erin (richting):

er·na [ɛrna] ADV

erts <erts|en> [ɛrts] N nt

erwt <erwt|en> [ɛrt] N f

bob® <bob|s> [bɔp] N f

lob1 <lob|s> [lɔp] N m SPORTS

job <job|s> [dʒɔp, ʒɔp] N m

1. job (baan):

2. job (klus):

snob <snob|s> [snɔp] N m

eu·ro <euro|'s> [øro] N f

er·over [ɛrovər] ADV

Browse the dictionary

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

eer³ [er] CONJ

eer² [er] ADV

eer¹ [er] N f geen pl

erg¹ [ɛrx] N nt geen pl

lob¹ <lob|s> [lɔp] N m SPORTS