Translations for „klaagt“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

klaar <klare, klaarder, klaarst> [klar] ADJ

1. klaar (zien):

klaar

klar

dat is klaar als een klontje fig

das ist klar wie Klärchen

de klare lucht

der klare [o. heitere] Himmel

2. klaar (zuiver, onvermengd):

klaar

rein

klaar

klar

dat is geen klare koffie fig

das ist nicht ganz geheuer

3. klaar (duidelijk):

klaar

klar

klaar

deutlich

klare nonsens

glatter [o. reiner] Unsinn

4. klaar (gereed):

klaar

bereit

klaar houden/zetten

bereithalten/bereitstellen

met een antwoord klaar staan

eine Antwort parat haben

(altijd) voor iem klaar staan

jdm (immer) helfend beiseitestehen

klaar? af! SPORTS

fertig? los!

5. klaar (af):

klaar

fertig

alles stond klaar

alles war fertig

klaar is Kees!

das wäre geschafft!

met iets klaar zijn

mit etw fertig sein

klant <klant|en> [klɑnt] N m

1. klant (cliënt):

klant

Kunde m

een vaste klant

ein Stammkunde

de klant is koning

der Kunde ist König

2. klant (persoon, kerel):

klant

Bursche m

klant

Kerl m

een rare klant

ein komischer Kerl

klacht <klacht|en> [klɑxt] N f

1. klacht (uiting van ontevredenheid):

klacht

Klage f

klacht

Beschwerde f

klacht

Beanstandung f

klacht econ.

Reklamation f

ongegronde klachten

unbegründete Klagen [o. Beanstandungen]

2. klacht jur.:

klacht

Klage f

klacht

Beschwerde f

klacht

Anzeige f

een klacht indienen bij de politie

(eine) Anzeige bei der Polizei erstatten

een klacht indienen bij de rechter

eine Klage bei Gericht einreichen

3. klacht (grief, grond tot klagen):

klacht

Beschwerde f meist pl

wat zijn de klachten van de patiënt?

welche Beschwerden hat der Patient?

laag·te <laagte|n, laagte|s> [laxtə] N f

1. laagte (hoedanigheid):

laagte

Niedrigkeit f

2. laagte (plaats: diepte):

laagte

Tiefe f

naar de laagte gaan

(in die Tiefe) hinabsteigen

een laagte tussen twee heuvels

eine Senke zwischen zwei Hügeln

klaag·ster <klaagster|s> [klaxstər] N f

klaagster feminine form of klager

See also klager

kla·ger <klager|s> [klaɣər] N m

1. klager (iem die klaagt):

klager

Klagende(r) m

2. klager jur.:

klager

Kläger m

laag·tij [laxtɛi] N nt geen pl

laagtij

Ebbe f

ge·klaag [ɣəklax] N nt geen pl

1. geklaag (gejammer):

geklaag

Gejammer nt inf

geklaag

Jammern nt

2. geklaag:

geklaag (het klachten uiten)

Klagen nt

geklaag (gemopper)

Gemecker nt inf

klaag·lied <klaaglied|eren> [klaxlit] N nt ook fig

klaaglied

Klagelied nt

klaag·lijk <klaaglijke, klaaglijker, klaaglijkst> [klaxlək] ADJ

klaaglijk

kläglich

kla·gen¹ <klaagde, h. geklaagd> [klaɣə(n)] VB intr

1. klagen (droefheid, pijn te kennen geven):

klagen

klagen

klagen

(sich) beklagen

klagen

jammern

klagen

wehklagen form

niet mogen klagen euph

nicht klagen können

niet mogen klagen euph

sich nicht beklagen können

klagen over het eten

sich über das Essen beschweren

steen en been klagen

jammern und klagen

2. klagen jur.:

klagen

klagen

tegen zijn werkgever klagen

gegen seinen Arbeitgeber klagen

kla·ger <klager|s> [klaɣər] N m

1. klager (iem die klaagt):

klager

Klagende(r) m

2. klager jur.:

klager

Kläger m

klank <klank|en> [klɑŋk] N m

1. klank (toon, galm):

klank

Klang m

klank

Ton m

de klank van een fluit

der Klang einer Flöte

zijn naam heeft een goede klank fig

sein Name hat einen guten Klang

2. klank (gearticuleerd spraakgeluid):

klank

Laut m

gesloten/open klanken taalk.

geschlossene/offene Laute pl

een woord is een opeenvolging van klanken

ein Wort ist eine Folge von Lauten

vreemde klanken

fremde Laute pl

3. klank muz. pl:

klank

Klänge pl

gewijde klanken

heilige Klänge pl

holle klanken

hohle Phrasen

holle klanken

leerer Schall

kla·re [klarə] N m geen pl

klare

Korn m

klare

Klare(r) m

klauw <klauw|en> [klɑu] N f

1. klauw (nagel van roofdieren):

klauw

Kralle f

2. klauw:

klauw (poot van een roofdier)

Klaue f

klauw (grote roofdieren ook)

Pranke f

klauw (grote roofdieren ook)

Tatze f

3. klauw (hand van een mens):

klauw

Klaue f

klauw

Krallen pl

iem in zijn klauwen hebben

sich +dat jdn gekrallt haben

4. klauw (krab, slag):

klauw

Kratzer m

klauw

Schlag m

een klauw van de kat krijgen

einen Kratzer von der Katze abbekommen

kla·ren <klaarde, h. geklaard> [klarə(n)] VB trans

1. klaren (in orde maken):

klaren

klären

klaren inf

in Ordnung bringen

kan hij dat alleen klaren?

schafft er das alleine?

2. klaren (zuiveren):

klaren

klären

klas·se <klassen> [klɑsə] N f

1. klasse (groepering van de bevolking):

klasse

Klasse f

de bezittende/de werkende klasse

die besitzende/die arbeitende Klasse

de hogere/lagere klassen

die oberen/unteren Klassen

de hogere/lagere klassen

die Ober-/Unterschicht

2. klasse (categorie):

klasse

Klasse f

klasse

Kategorie f

3. klasse (hoog niveau):

klasse

Klasse f

dat is een klasse apart

das ist Spitzenklasse

klasse hebben

Klasse haben

4. klasse biol.:

klasse

Klasse f

de klasse van de zoogdieren

die Klasse der Säugetiere

in de tweede klasse spelen SPORTS

in der zweiten Klasse [o. Liga] spielen

kla·ver <klaver|s> [klavər] N f

1. klaver plantk.:

klaver

Klee m

2. klaver (kaartspel):

klaver

Kreuz nt