German » Dutch

Translations for „smacht“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

Show summary of all matches

sacht
ge·ˈmacht: adjective and adverb
smart: adjective and adverb
Macht: noun
Jacht: noun
Nacht: noun
Pacht: noun
Yacht: noun
Fracht: noun
ˈOb·acht: noun
Tracht: noun
Pracht: noun

You are viewing results spelled similarly: sacht , gemacht , Pracht , Tracht , Obacht , Fracht , Yacht , Pacht , Nacht , Jacht , Macht and smart

sacht

sacht ADJ:

zacht

nun mal sachte!

ge·ˈmacht [gəˈmaxt] ADJ inf

für etw [o. zu etw] gemacht sein inf

voor iets gemaakt zijn

ein gemachter Mann inf

een geslaagd man

smart [smaːɐ̯t, smart] ADJ

1. smart (pfiffig):

slim

2. smart (elegant):

chic

Macht <Macht, Mächte> [maxt] N f kein pl

1. Macht (Herrschaft):

macht

gezag nt

seine ganze Macht aufbieten

al zijn macht [o. invloed] in de strijd gooien [o. aanwenden]

aus eigener Macht

(alles,) was in jds Macht steht

(alles) wat in iems macht [o. vermogen] ligt

zur Macht gelangen [o. kommen]

aan de macht komen

2. Macht (Kraft, Gewalt) kein pl:

geweld nt

mit aller Macht

mit aller Macht

met alle geweld

die Macht der Schneemassen/ Wassermassen

het geweld [o. de kracht] van de sneeuwmassa's/watermassa's

3. Macht (Großmacht, Staat):

die verbündeten Mächte

de verbonden mogendheden

4. Macht (Befugnis):

(buitenaardse) macht

Macht geht vor Recht prov

macht gaat boven recht

Jacht <Jacht, Jachten> [jaxt] N f NAUT

jacht nt

Nacht <Nacht, Nächte> [naxt, ˈnɛçtə] N f

bei Nacht fahren inf SGer

's nachts rijden

bei Nacht und Nebel fig

in het holst van de nacht

bei Nacht und Nebel fig

eines Nachts liter

eines Nachts liter

op zekere nacht

gestern/heute/morgen Nacht

gister(en)nacht/vannacht/morgennacht

gute Nacht!

Heilige Nacht

in der Nacht auf [o. zum] Freitag

in de nacht van donderdag op vrijdag

sich dat die Nacht um die Ohren schlagen inf

(bei jdm) über Nacht bleiben

(bij iem) de nacht doorbrengen [o. overnachten]

hässlich/schwarz wie die Nacht

zo lelijk/zwart als de nacht

es wird schon Nacht

het begint al te schemeren

jdm wird es Nacht vor den Augen

iem wordt alles zwart voor de ogen

na, dann gute Nacht! inf

dan weet ik het wel!

na, dann gute Nacht! inf

dat zal slecht aflopen!

über Nacht berühmt werden

in één klap [o. plotseling] beroemd worden

dumm wie die Nacht inf

zo dom als een ezel [o. als het achtereind van een varken]

bei Nacht sind alle Katzen grau prov

bij nacht zijn alle katjes grauw

Pacht <Pacht, Pachten> [paxt] N f

1. Pacht (Nutzungsvertrag):

pacht

ein Grundstück in Pacht geben

een stuk grond verpachten [o. in pacht geven]

2. Pacht (Entgelt):

pacht

Yacht <Yacht, Yachten> [jaxt] N f NAUT

jacht nt

Fracht <Fracht, Frachten> [fraxt] N f

1. Fracht (Ladung):

vracht ook fig.

etw per Fracht schicken

iets als vracht sturen

2. Fracht (Beförderungspreis):

ˈOb·acht <Obacht> [ˈoːbaxt] N f kein pl

acht

zorg

auf jdn/etw Obacht geben

op iem/iets letten [o. passen]

Tracht <Tracht, Trachten> [traxt] N f

1. Tracht:

Tracht (Berufskleidung)

Tracht (Berufskleidung)

Tracht (Berufskleidung)

Tracht (Volkstracht)

Tracht tragen

in klederdracht zijn [o. lopen]

2. Tracht AGR (von Bäumen, Bienen):

eine gehörige Tracht Prügel bekommen

een geducht pak slaag krijgen

Pracht <Pracht> [praxt] N f kein pl

es ist eine Pracht

het is prachtig

die kalte Pracht

prachtig ingericht, maar onbehaaglijk vertrek

das ist eine wahre Pracht! inf

dat is geweldig [o. schitterend] !

Browse the dictionary

German

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski