Translations for „wekte“ in the German » Dutch Dictionary

(Go to Dutch » German)

ˈSek·te <Sekte, Sekten> [ˈzɛktə] N f

Sekte

sekte

ˈwet·ten¹ [ˈvɛtn̩] VB intr

wetten

wedden

wetten

een weddenschap aangaan

auf Platz wetten (Pferdesport)

gokken op plaats [o. volgorde van aankomst]

ˈwei·ten¹ [ˈv͜aitn̩] VB trans

weiten FASHION

wijder [o. ruimer] maken

weiten FASHION

verwijden

weiten fig (vergrößern)

verruimen

weiten fig (verbreitern)

verbreden

ˈwei·ter ADV (sonst)

weiter

voorts

weiter

bovendien

weiter im Text! inf

ga door [o. verder] !

was ist da weiter dabei?

wat is er verder nog op tegen?

was ist da weiter dabei?

wat is daar nou (nog) aan?

nicht weiter

niet erg

nicht weiter

niet zeer

nicht weiter

niet bijzonder

nicht weiter

niet bijster

weiter nicht

niet erg

weiter nicht

niet zeer

weiter nicht

niet bijzonder

weiter nicht

niet bijster

(halt,) nicht weiter!

(stop,) tot hier en niet verder!

das ist nicht weiter schlimm

dat is zo erg niet

weiter nichts?

anders niets?

weiter nichts?

is dat alles?

er wollte weiter nichts als sich bedanken

hij wilde alleen maar bedanken

nichts weiter [o. weiter nichts ] zu erzählen haben

niets meer te vertellen hebben

und so weiter

enzovoort(s)

weiter unten

lager

weiter unten

verderop

weiter!

doorlopen!

weiter!

doorgaan!

ˈwer·ten [ˈveːɐ̯tn̩] VB trans

1. werten:

werten

waarderen

werten

schatten

werten

taxeren

2. werten:

werten

beoordelen

werten

beschouwen

dieses Tor wird nicht gewertet SPORTS

dit doelpunt telt niet

ˈWei·te <Weite, Weiten> [ˈv͜aitə] N f

1. Weite (weite Ausdehnung):

Weite

uitgestrektheid

2. Weite a. SPORTS (Länge):

Weite

verte

Weite

afstand

3. Weite (Breite):

Weite

wijdte

Weite

diameter

Weite

omvang

ein Mantel in bequemer Weite

een lekker ruim zittende jas

lichte Weite

binnenwerkse breedte

lichte Weite

doorrijbreedte

ˈWes·te <Weste, Westen> [ˈvɛstə] N f

Weste

vest nt

eine reine Weste haben inf fig

zuiver op de graat zijn

eine reine Weste haben inf fig

niets op zijn kerfstok hebben

eine reine Weste haben inf fig

van onbesproken gedrag zijn

eine weiße Weste haben inf fig

zuiver op de graat zijn

eine weiße Weste haben inf fig

niets op zijn kerfstok hebben

eine weiße Weste haben inf fig

van onbesproken gedrag zijn

eine blütenweiße [o. saubere] Weste haben inf fig

zuiver op de graat zijn

eine blütenweiße [o. saubere] Weste haben inf fig

niets op zijn kerfstok hebben

eine blütenweiße [o. saubere] Weste haben inf fig

van onbesproken gedrag zijn

jdm etw unter die Weste jubeln inf

iem iets aansmeren

jdm etw unter die Weste jubeln inf

iem iets in de schoenen schuiven

ˈWet·te <Wette, Wetten> [ˈvɛtə] N f

Wette

weddenschap

jede Wette eingehen [o. (mit)machen ], dass …

er alles onder verwedden dat …

was gilt die Wette?

om hoeveel wedden we?

um die Wette

om strijd

um die Wette

om 't zeerst [o. hardst]

ˈAk·te <Akte, Akten> [ˈaktə] N f

Akte

akte

Akte

(schrift)stuk

Akte

document nt

Akte

dossier nt

eine Akte anlegen (ablegen)

een akte [o. dossier] aanleggen

die Akte Schmidt

het dossier Schmidt

jdn in den Akten führen

over iem gegevens [o. een dossier] bijhouden

die Akten über etw schließen

iets voor afgehandeld verklaren

etw zu den Akten legen

iets bij de stukken voegen

etw zu den Akten legen inf fig (als erledigt betrachten)

iets ad acta leggen

ˈwet·tern¹ [ˈvɛtɐn] VB intr inf

wettern

schelden

wettern

razen

wettern

tieren

wettern

tekeergaan

wettern

vloeken

wettern gegen/über etw/jdn

tekeergaan tegen/over iets/iem

ˈback·te VB

backte 3. pers sing imp von backen

See also backen

ˈba·cken <bäckt, backte, gebacken> [ˈbakn̩] VB trans

1. backen:

backen

bakken

2. backen (braten):

backen

braden

3. backen (dünsten):

backen

stoven

4. backen (dörren):

backen

drogen

ˈWes·ten <Westens> [ˈvɛstn̩] N m kein pl

1. Westen (Himmelsrichtung):

Westen

westen nt

gen Westen ziehen liter

naar het westen trekken

der Wind kommt von [o. vom ] Westen

de wind komt uit het westen

2. Westen POL (westliche Gegend):

Westen

Westen

ˈWet·ter¹ <Wetters, Wetter> [ˈvɛtɐ] N m

Wetter

wedder

Kol·ˈlek·te <Kollekte, Kollekten> [kɔˈlɛktə] N f REL

Kollekte

collecte

Kollekte

geldinzameling

die Kollekte einsammeln

de collecte houden