Dutch » German

toe·roe·pen <riep toe, h. toegeroepen> [turupə(n)] VB trans

toe·ste·ken1 <stak toe, h. toegestoken> [tustekə(n)] VB trans (aanreiken)

los·bre·ken1 <brak los, h. losgebroken> [lɔzbrekə(n)] VB trans (brekend losmaken, afscheiden)

af·bre·ken1 <brak af, i. afgebroken> [ɑvbrekə(n)] VB intr (door breken gescheiden worden)

in·bre·ken <brak in, h. ingebroken> [ɪmbrekə(n)] VB intr

op·bre·ken1 <brak op, h./i. opgebroken> [ɔbrekə(n)] VB intr

1. opbreken (weggaan):

2. opbreken (naar boven komen):

3. opbreken (openbarsten):

toe·ren·tal <toerental|len> [turə(n)tɑl] N nt

toer·beurt <toerbeurt|en> [turbørt] N f

aan·bre·ken1 <brak aan, h. aangebroken> [ambrekə(n)] VB trans

af·spre·ken1 <sprak af, h. afgesproken> [ɑfsprekə(n)] VB intr (een afspraak maken)

be·spre·ken <besprak, h. besproken> [bəsprekə(n)] VB trans

2. bespreken (beoordelen):

3. bespreken (reserveren):

ge·stre·ken VB

gestreken volt. deelw. van strijken¹, strijken²

See also strijken , strijken

strij·ken2 <streek, h./i. gestreken> [strɛikə(n)] VB intr

1. strijken (zich laten gladmaken):

2. strijken (bespelen):

om·stre·ken [ɔmstrekə(n)] N pl

toe·ren·tel·ler <toerenteller|s> [turə(n)tɛlər] N m

toe·ris·me [turɪsmə] N nt geen pl

toe·ris·te N f

toeriste feminine form of toerist

See also toerist

toe·rist <toerist|en> [turɪst] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski