Translations for „liger“ in the German » Dutch Dictionary

ˈTi·ger <Tigers, Tiger> [ˈtiːgɐ] N m

Tiger

tijger

le·ˈger [leˈʒeːɐ̯, leˈʒɛːɐ̯] ADJ

1. leger (ungezwungen):

leger

nonchalant

leger

losjes

leger

ongedwongen

2. leger (bequem):

leger

gemakkelijk

ˈFlie·ger <Fliegers, Flieger> [ˈfliːgɐ] N m

1. Flieger (Pilot):

Flieger

vliege(nie)r

Flieger

piloot

2. Flieger (Flugkünstler):

Flieger

vlieger

Möwen sind ausgezeichnete Flieger

meeuwen zijn uitstekende vliegers

3. Flieger inf (Flugzeug):

Flieger

vliegtuig nt

4. Flieger inf (Mitglied der Luftwaffe):

Flieger

lid nt van de luchtmacht

5. Flieger (Pferdesport, Radsport):

Flieger

sprinter

ˈGei·ger(in) <Geigers, Geiger> [ˈg͜aigɐ] N m(f)

Geiger(in)

violist(violiste) m (f)

ˈZei·ger <Zeigers, Zeiger> [ˈ͜ts ͜aigɐ] N m

Zeiger (Uhrzeiger)

wijzer

Zeiger (Messnadel)

naald

der Zeiger rückt auf zehn

de wijzer loopt naar de tien

ˈNig·ger <Niggers, Nigger> [ˈnɪgɐ] N m pej

Nigger

nikker

Nigger

neger

ˈlie·ber¹ [ˈliːbɐ] ADV

1. lieber:

lieber

liever

2. lieber:

lieber

(maar) beter

ˈFin·ger <Fingers, Finger> [ˈfɪŋɐ] N m

Finger

vinger

sich dat etw an den (fünf [o. zehn)] Fingern abzählen können inf fig

iets op zijn vingers kunnen natellen

eins [o. etw] auf die Finger bekommen inf fig

op de vingers getikt worden

die Finger davonlassen [o. von etw lassen ] inf fig

zich niet met iets inlaten

die Finger davonlassen [o. von etw lassen ] inf fig

van iets afblijven

er hat überall seine Finger dazwischen inf

hij heeft overal een vinger in de pap

den [o. seinen] Finger darauf haben inf fig

iets onder controle hebben

etw im kleinen Finger haben inf fig

iets op zijn duimpje weten [o. kennen]

die [o. seine] Finger im Spiel haben inf fig

de hand in het spel hebben

die [o. seine] Finger im Spiel haben inf fig

achter iets steken

sich dat o acc in den Finger schneiden

zich in de vinger snijden

jdm in die Finger fallen [o. geraten] inf

iem in handen [o. in iems handen] vallen

klebrige Finger haben inf fig

lange [o. kromme] vingers hebben

der kleine Finger

de pink

sich dat die [o. alle] zehn Finger nach etw lecken

zijn vingers naar iets aflikken

den Finger auf die (brennende) Wunde legen fig

de vinger op de wonde plek leggen

keinen Finger krumm machen/rühren inf fig

geen vinger uitsteken

etw mit spitzen Fingern anfassen

iets met de vingertoppen [o. heel voorzichtig] aanpakken

etw mit dem kleinen Finger machen inf

iets met het grootste gemak doen

etw mit dem kleinen Finger machen inf

ergens zijn hand niet voor omdraaien

jdn um den (kleinen) Finger wickeln inf fig

iem om de [o. een] vinger winden

jdm unter [o. vor ] [o. zwischen ] die Finger geraten [o. kommen]

iem in handen komen

jdm unter [o. vor ] [o. zwischen ] die Finger geraten [o. kommen]

in iems handen vallen

sich dat die Finger verbrennen inf

zijn [o. zich de] vingers branden ook fig.

lass die Finger davon! inf

afblijven!

Finger weg!

afblijven!

krumme/lange Finger machen inf fig

kromme/lange vingers hebben

ˈSie·ger(in) <Siegers, Sieger> [ˈziːgɐ] N m(f)

Sieger(in) MIL

(over)winnaar((over)winnares) m (f)

Sieger(in) SPORTS

eerste m en f

zweiter Sieger bleiben/sein SPORTS

tweede blijven/zijn