Translations for „oren“ in the German » Dutch Dictionary

ˈor·ten [ˈɔrtn̩] VB trans (sehen, ausfindig machen, ausmachen)

orten

peilen

orten

plaats [o. positie] bepalen

ˈoben [ˈoːbn̩] ADV

oben

boven

die Sache steht mir bis oben inf

ik heb er schoon genoeg van

oben erwähnt [o. genannt ]

voornoemd

oben erwähnt [o. genannt ]

bovengenoemd

sich oben halten fig

het hoofd boven water houden

oben ohne inf

zonder bh

oben ohne inf

topless

von oben bis unten

van top tot teen

von oben herab behandeln

uit de hoogte behandelen

ˈord·nen¹ [ˈɔrdnən] VB trans

1. ordnen (sortieren):

ordnen

ordenen

ordnen

rangschikken

seine Angelegenheiten ordnen

orde op zaken stellen

2. ordnen (in Ordnung bringen):

ordnen

ordenen

ordnen

regelen

ordnen

afhandelen

in geordneten Verhältnissen leben

onder geregelde omstandigheden leven

ˈOr·den <Ordens, Orden> [ˈɔrdn̩] N m

1. Orden (Gemeinschaft):

Orden

orde

Orden

kloosterorde

Orden

ridderorde

einem Orden beitreten

tot een orde toetreden

2. Orden (Ehrenzeichen):

Orden

orde(teken) nt

Orden

onderscheiding

Orden

ridderorde

ˈOfen <Ofens, Öfen> [ˈoːfn̩] N m

Ofen TECH (Kohleofen, Kachelofen, Ölöfen)

kachel

Ofen (Backofen)

oven

Ofen (Herd)

haard

der Ofen ist aus fig inf

alles is voorbij

der Ofen ist aus fig inf

de kans is verkeken

der Ofen ist aus fig inf

mijn geduld is op

ein heißer Ofen fig inf (Pkw, Motorrad)

een razendsnelle motorfiets [o. auto]

hinter dem Ofen hocken fig

altijd thuis zitten

mit etw dat keinen Hund hinterm Ofen hervorlocken können fig

voor iets geen enkele belangstelling weten te krijgen

ˈölen [ˈøːlən] VB trans

ölen

oliën

ölen

invetten

ölen

smeren

das ging wie geölt fig

dat liep gesmeerd

ˈOmen <Omens, Omen[o. Omina] > [ˈoːmən, ˈoːmina] N nt liter

Omen

omen nt

Omen

voorteken nt

oˈral [oˈraːl] ADJ

oral

oraal

Ren <Rens, Rens[o. Rene] > [rɛn, reːn] N nt

Ren

rendier nt

ˈoder [ˈoːdɐ] CONJ (eines oder anderes)

oder

of

oder aber wir machen gar nicht mit

ofwel, we doen helemaal niet mee

entweder du oder ich

óf jij, óf ik

früher oder später

vroeg of laat

mehr oder weniger

min of meer

du kommst doch mit, oder? (stimmt's?)

je gaat toch mee, of niet soms [o. nietwaar] ?

Horn² <Horn(e)s, Hörner> [hɔrn, hœrnɐ] N nt

1. Horn AUTO (Martinshorn, Hupe):

Horn

hoorn

sich dat die Hörner abstoßen [o. ablaufen ] inf fig

door schade en schande wijs worden

sich dat die Hörner abstoßen [o. ablaufen ] inf fig

zijn wilde haren verliezen [o. kwijtraken]

jdm Hörner aufsetzen inf fig

iem hoorns opzetten

sich ein Horn stoßen

een buil oplopen

2. Horn MUS:

Horn

hoorn

ins Horn blasen

op de hoorn blazen

ins gleiche Horn blasen [o. stoßen] [o. tuten] fig

het eens zijn

ins gleiche Horn blasen [o. stoßen] [o. tuten] fig

één lijn trekken

Korn¹ <Korn(e)s> [kɔrn] N m kein pl inf (Kornbranntwein)

Korn

jenever

Korn

(koren)brandewijn

einen Korn trinken

een borrel (jenever) drinken

Dorn¹ <Dorn(e)s, Dorne> [dɔrn] N m

1. Dorn:

Dorn

doorn

2. Dorn TECH:

Dorn

doorn

Dorn

kern

Dorn

leest

vorn [fɔrn] ADV

vorn (von der Vorderseite her)

voren

vorn (von der Vorderseite her)

voor(aan)

vorn (von Anfang an)

van voren

es langt [o. reicht ] nicht vorn und nicht hinten inf

dat is op geen stukken na voldoende

ein nach vorn liegendes Zimmer

een kamer aan de straatkant

von vorn bis hinten

van voren tot achteren

Zorn <Zorn(e)s> [ ͜tsɔrn] N m kein pl

Zorn

toorn

Zorn

kwaadheid

Zorn

drift

Zorn

woede

einen Zorn auf jdn haben

woedend zijn op iem

jdn packt der Zorn

iem geraakt [o. ontsteekt] in toorn