Dutch » German

he·mels [heməls] ADJ

im·mens <immense, immenser, immenst> [ɪmɛns] ADJ

im·mers [ɪmərs] ADV

biels <biels|en, bielzen> [bils] N f

Bij·bels [bɛibəls] ADJ

1. Bijbels (van de Bijbel):

2. Bijbels (altijd de Bijbel aanhalend):

bibelfest

im·mer [ɪmər] ADV

dim·men <dimde, h. gedimd> [dɪmə(n)] VB trans (van licht)

nim·mer [nɪmər] ADV

hield VB

hield 3. pers sing imp van houden¹, houden², houden³

See also houden , houden , houden

hou·den3 <hield, h. gehouden> [hɑudə(n)] VB trans

hou·den2 <hield zich, h. zich gehouden> [hɑudə(n)] VB wk ww zich houden

1. houden (niet afwijken van) + aan:

sich halten an +acc

3. houden (schijn aannemen):

hou·den1 <hield, h. gehouden> [hɑudə(n)] VB intr

2. houden (niet loslaten; het niet begeven):

dom·mel [dɔməl] N m geen pl

gam·mel <gammele, gammeler, gammelst> [ɣɑməl] ADJ


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski