Translations for „abstellung“ in the German » Dutch Dictionary

ˈDar·stel·lung <Darstellung, Darstellungen> N f

1. Darstellung (Wiedergabe im Bild):

Darstellung

afbeelding

Darstellung

voorstelling

2. Darstellung THEAT:

Darstellung

uitbeelding

Darstellung

spel nt

Darstellung

creatie

3. Darstellung (Schilderung):

Darstellung

beschrijving

Darstellung

behandeling

4. Darstellung (Herstellung):

Darstellung

vervaardiging

Darstellung

productie

ˈab·stel·len² VB trans

1. abstellen (absetzen):

abstellen

afzetten

abstellen

neerzetten

2. abstellen (ausschalten):

abstellen

afzetten

abstellen

uitschakelen

abstellen

stilzetten

3. abstellen (beseitigen, entfernen):

abstellen

afzetten

abstellen

verwijderen

4. abstellen (aufbewahren):

abstellen

opbergen

abstellen

wegzetten

5. abstellen (parken):

abstellen

stallen

abstellen

plaatsen

abstellen

parkeren

sein Fahrrad an der Wand abstellen

zijn fiets tegen de muur zetten

6. abstellen (unterbinden):

abstellen

verhinderen

abstellen

tegengaan

abstellen

uit de weg ruimen

Missstände abstellen

wantoestanden uit de weg ruimen

7. abstellen (abordnen):

abstellen

detacheren

abstellen

beschikbaar stellen

Soldaten für die Front abstellen

soldaten naar het front detacheren

8. abstellen (abstimmen):

abstellen

afstemmen

abstellen

instellen

abstellen

oriënteren

ˈZu·stel·lung <Zustellung, Zustellungen> N f ADMIN

Zustellung (Post)

bestelling

Zustellung (Post)

bezorging

ˈAn·stel·lung <Anstellung, Anstellungen> N f

1. Anstellung:

Anstellung

aanstelling

Anstellung

benoeming

2. Anstellung:

Anstellung

betrekking

Be·ˈstel·lung <Bestellung, Bestellungen> [bəˈʃtɛlʊŋ] N f

Bestellung

bestelling

Bestellung (Ernennung)

aanstelling

Bestellung (Ernennung)

benoeming

Bestellung (von Acker, Feld)

bewerking

Bestellung (Nachricht)

boodschap

Bestellung (Nachricht)

bericht nt

ˈAuf·stel·lung N f

1. Aufstellung SPORTS:

Aufstellung (Postierung)

opstelling

Aufstellung (Postierung)

plaatsing

Aufstellung (Errichtung)

het (op)zetten

2. Aufstellung (Ausarbeitung):

Aufstellung

samenstelling

Aufstellung

opstelling

Aufstellung

vorming

3. Aufstellung (Erstellung):

Aufstellung

lijst

Aufstellung

tabel

Aufstellung

staat

Aufstellung

overzicht nt

Aufstellung

specificatie

laut Aufstellung

volgens [o. conform] de (bijgevoegde) lijst [o. specificatie]

ˈEin·stel·lung <Einstellung, Einstellungen> N f

1. Einstellung (Gesinnung):

Einstellung

instelling

Einstellung

houding

2. Einstellung (Anstellung):

Einstellung

aanstelling

Einstellung

baan

3. Einstellung (Beendigung):

Einstellung

staking

ˈHer·stel·lung <Herstellung> N f kein pl

1. Herstellung (Produktion):

Herstellung

vervaardiging

Herstellung

productie

Herstellung

fabricage

2. Herstellung (zustande bringen):

Herstellung

het tot stand brengen

3. Herstellung (Aufbau):

Herstellung

herstel nt

Herstellung

genezing

4. Herstellung PUBL (Produktionsabteilung):

Herstellung

productie(afdeling)

ˈAus·stel·lung N f

1. Ausstellung (Kunstausstellung, Messe):

Ausstellung

tentoonstelling

Ausstellung

expositie

2. Ausstellung (das Ausschreiben) meist sing:

Ausstellung

afgifte

Ausstellung

uitreiking

Ausstellung

het (uit)schrijven

der Ort der Ausstellung

de plaats van afgifte [o. uitreiking]

ˈVor·stel·lung N f

1. Vorstellung CINE (Präsentation):

Vorstellung

voorstelling

Vorstellung

introductie

2. Vorstellung (gedankliches Bild):

Vorstellung

voorstelling

Vorstellung

denkbeeld nt

3. Vorstellung THEAT (Aufführung):

Vorstellung

voorstelling

Vorstellung

uitvoering

4. Vorstellung (Beschwerde):

Vorstellung

bezwaar nt

Vorstellung

terechtwijzing

jdm Vorstellungen machen

iem terechtwijzen

jdm Vorstellungen machen

iem vermanen

jdm Vorstellungen machen

iem ernstig onderhouden

Ver·ˈstel·lung <Verstellung, Verstellungen> N f

Verstellung (das Verstellen)

veinzerij

Verstellung (Heuchelei)

huichelarij

ˈStel·lung <Stellung, Stellungen> [ˈʃtɛlʊŋ] N f

1. Stellung:

Stellung (Körperhaltung)

houding

Stellung (Körperhaltung)

positie

Stellung (auch sexuell)

stand(je)

2. Stellung (Position):

Stellung

stand

Stellung

stelling

Stellung

positie

Stellung

plaats

etw in Stellung bringen

iets in stelling brengen

3. Stellung (Arbeitsplatz):

Stellung

betrekking

Stellung

positie

Stellung

functie

seine Stellung behalten

zijn betrekking (be)houden

seine Stellung behalten fig

de baas blijven

in gehobener Stellung (tätig) sein

een hoge positie bekleden

4. Stellung (Rang):

Stellung

positie

Stellung

rang

gesellschaftliche Stellung

maatschappelijke positie

5. Stellung (Standpunkt) kein pl:

Stellung

houding

Stellung

standpunt nt

Stellung beziehen

een standpunt innemen

für jdn Stellung nehmen

het voor iem opnemen

gegen jdn Stellung nehmen

zich tegen iem keren [o. kanten]

zu etw Stellung nehmen

zijn houding [o. standpunt] bepalen tegenover iets

6. Stellung MIL:

Stellung

stelling

Stellung

positie

die Stellung halten fig hum

op zijn post blijven

die Stellung halten fig hum

de wacht houden

in Stellung gehen

de posities innemen

7. Stellung A MIL:

Stellung

keuring

ˈFra·ge·stel·lung N f

1. Fragestellung (Formulierung):

Fragestellung

vraagstelling

2. Fragestellung (Problem):

Fragestellung

vraagstuk nt

Fragestellung

kwestie

ˈFest·stel·lung N f

1. Feststellung (Bemerkung):

Feststellung

vaststelling

Feststellung

constatering

2. Feststellung (Ermittlung):

Feststellungen machen [o. treffen ]

constateren

Feststellungen machen [o. treffen ]

betogen

ˈWort·stel·lung N f LING

Wortstellung

woordschikking

Wortstellung

woord(volg)orde

ˈHil·fe·stel·lung N f SPORTS

Hilfestellung

hulp bij het turnen

ˈAb·seits·stel·lung N f

Abseitsstellung

buitenspelpositie

ˈAb·stell·raum N m

Abstellraum

bergruimte

Abstellraum

rommelkamer

ˈSelbst·dar·stel·lung N f

1. Selbstdarstellung:

Selbstdarstellung

zelfportret ook fig.

2. Selbstdarstellung:

Selbstdarstellung

presentatie van zichzelf

3. Selbstdarstellung:

Selbstdarstellung

autobiografie

ˈAb·stell·gleis N nt

Abstellgleis

zijspoor nt

Abstellgleis

rangeerspoor nt

Abstellgleis

dood spoor nt ook fig.

jdn auf das [o. ein] Abstellgleis schieben inf

iem op een zijspoor zetten

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Mit der Abstellung von Wagen 2031 im Jahr 2016 sind nur noch zwei Triebwagen und vier Beiwagen im Einsatzbestand.

de.wikipedia.org

Im Osten zweigten vom Lokalbahngleis ab 1914 drei Stumpfgleise zur Abstellung von Güterwagen ab.

de.wikipedia.org

Er ist auch für den Ablauf der Gesetzgebung verantwortlich und überwacht die Abstellungen in die verschiedenen Ausschüsse.

de.wikipedia.org

Sie dienen der Überholung von langsamen durch schnelle Züge und zur Abstellung von Instandhaltungsfahrzeugen.

de.wikipedia.org

Vorgesehen waren hintereinander angeordnete Anlagen für Abstellung, Reinigung und technische Wartung von Personenzügen.

de.wikipedia.org

Abstellung und Versammlung des Pferdes werden in erster Linie durch den äußeren Zügel und den inneren Schenkel beeinflusst.

de.wikipedia.org

Südlich des Bahnhofs befinden sich bis zu elf parallele Gleise, die unter anderem für Abstellungen und Dispositionen sowie als Wendeanlage der S-Bahn benutzt werden.

de.wikipedia.org

Der Speaker ist auch für den Ablauf der Gesetzgebung verantwortlich und überwacht die Abstellungen in die verschiedenen Ausschüsse.

de.wikipedia.org

Nach ihrer Abstellung wurde die Kleinlokomotive 1989 ausgemustert und verschrottet.

de.wikipedia.org

Diesen Glauben übernehmen die Väter von vorangegangenen Konzilien, mahnen aber zur Abstellung von Missbräuchen und Übertreibungen.

de.wikipedia.org