Dutch » German

af·god <afgod|en> [ɑfxɔt] N m

af·ge·ven1 <gaf af, h. afgegeven> [ɑfxevə(n)] VB intr

1. afgeven (kleurstof loslaten):

af·la·den <laadde af, h. afgeladen> [ɑfladə(n)] VB trans

af·ra·den <ried af/raadde af, h. afgeraden> [ɑfradə(n)] VB trans

af·ko·ken <kookte af, h./i. afgekookt> [ɑfkokə(n)] VB intr (aardappels)

ver·af·go·den <verafgoodde, h. verafgood> [vərɑfɣodə(n)] VB trans

af·glij·den <gleed af, i. afgegleden> [ɑfxlɛidə(n)] VB intr

2. afglijden (glijdend van iets af raken):

af·gaan <ging af, i. afgegaan> [ɑfxan] VB intr

6. afgaan (in werking gebracht worden):

7. afgaan (op genoemde wijze gedaan worden):

8. afgaan (ontlasting hebben):

9. afgaan (een gek figuur slaan):

10. afgaan (afgelegd worden):

do·den <doodde, h. gedood> [dodə(n)] VB trans

lo·den [lodə(n)] ADJ

1. loden (van lood):

Blei-

3. loden (van loden):

Loden-

bo·den VB

boden 3. pers pl imp van bieden

See also bieden

ge·bo·den VB

geboden volt. deelw. van bieden

See also bieden

af·zien1 <zag af, h. afgezien> [ɑfsin] VB intr

2. afzien SPORTS:

af·ha·ken1 <haakte af, h. afgehaakt> [ɑfhakə(n)] VB trans

1. afhaken (losmaken):

2. afhaken (haakwerk):

af·hu·ren <huurde af, h. afgehuurd> [ɑfhyrə(n)] VB trans

af·ke·ren <keerde af, h. afgekeerd> [ɑfkerə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski