Dutch » German

weg·bren·gen <bracht weg, h. weggebracht> [wɛɣbrɛŋə(n)] VB trans

2. wegbrengen (vergezellen):

weg·zin·ken <zonk weg, i. weggezonken> [wɛxsɪŋkə(n)] VB intr

weg·zen·den <zond weg, h. weggezonden> [wɛxsɛndə(n)] VB trans

2. wegzenden (wegsturen, afwijzen):

3. wegzenden (ontslaan):

ver·drin·gen1 <verdrong, h. verdrongen> [vərdrɪŋə(n)] VB trans ook psych.

ver·wrin·gen <verwrong, h. verwrongen> [vərwrɪŋə(n)] VB trans

te·rug·drin·gen <drong terug, h. teruggedrongen> [tərʏɣdrɪŋə(n)] VB trans

weg·zet·ten <zette weg, h. weggezet> [wɛxsɛtə(n)] VB trans

3. wegzetten (verkopen):

sprin·gen <sprong, h./i. gesprongen> [sprɪŋə(n)] VB intr

4. springen (kaatsen):

op·drin·gen1 <drong op, i. opgedrongen> [ɔbdrɪŋə(n)] VB intr (naar voren dringen)

in·drin·gen1 <drong in, h. ingedrongen> [ɪndrɪŋə(n)] VB trans (indrijven)

Thü·rin·gen [tyːrɪŋən] N nt geen pl

af·sprin·gen <sprong af, i. afgesprongen> [ɑfsprɪŋə(n)] VB intr

2. afspringen (wegspringen):

4. afspringen (plotseling loslaten):

aan·drin·gen <drong aan, h./i. aangedrongen> [andrɪŋə(n)] VB intr

2. aandringen (met klem trachten gedaan te krijgen):

3. aandringen (naar voren dringen):

in·sprin·gen <sprong in, i. ingesprongen> [ɪnsprɪŋə(n)] VB intr

om·sprin·gen <sprong om, h./i. omgesprongen> [ɔmsprɪŋə(n)] VB intr

uit·wrin·gen <wrong uit, h. uitgewrongen> [œytfrɪŋə(n)] VB trans

door·ˈdrin·gen2 <doordrong, h. doordrongen> [dordrɪŋə(n)] VB trans

hoog·sprin·gen [hoxsprɪŋə(n)] N nt geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski