Dutch » German

ge·scho·ten VB

geschoten volt. deelw. van schieten¹, schieten²

See also schieten , schieten

schor·ten1 <schortte, h. geschort> [sxɔrtə(n)] VB intr (haperen)

ge·sple·ten2 VB

gespleten volt. deelw. van splijten¹, splijten²

See also splijten , splijten

splij·ten2 <spleet, i. gespleten> [splɛitə(n)] VB intr (een scheur krijgen)

ge·sle·ten VB

gesleten volt. deelw. van slijten

See also slijten , slijten

slij·ten2 <sleet, h./i. gesleten> [slɛitə(n)] VB intr

1. slijten (minder worden in massa, sterkte of bruikbaarheid):

ge·sja·cher [ɣəʃɑxər] N nt geen pl

ge·slo·ten2 VB

gesloten volt. deelw. van sluiten¹, sluiten²

See also sluiten , sluiten


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski