Dutch » German

in·sig·ne <insigne|s> [ɪnsiɲə] N nt

in·ne·men <nam in, h. ingenomen> [ɪnemə(n)] VB trans

1. innemen (geneesmiddelen):

3. innemen (veroveren):

4. innemen (vertrouwen, genegenheid winnen):

inkt <inkt|en> [ɪŋkt] N m

inf.

1. inf.:

inf.
Inf.

See also informeel

in·for·meel <informele, informeler, informeelst> [ɪnfɔrmel] ADJ

in·fo [ɪnfo] N f geen pl inf

ene PRON indef pron

ene → een³

See also een , een , een , een , een , een

een3 [en] PRON indef pron

een2 <met klemtoon> [en] NUM

een1 <enen> [en] N f

1. een (getal):

een
Eins f

2. een (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

een
Sechs f

ge·ne [ɣenə] PRON dem pron

tune <tune|s> [cuːn] N m form

zo·ne [zɔːnə]

zone [[o. zonə]] zone|n, zone|s N f:

Zone f

in·ning1 <inning|s> [ɪnɪŋ] N m SPORTS


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski