Dutch » German

toe2 [tu] INTERJ

1. toe (vooruit):

toe
na

2. toe (alstublieft):

toe

4. toe (kom kom):

toe
na
nur zu!

tor <tor|ren> [tɔr] N f

vo·re N f

vore → voor

See also voor , voor , voor , voor , voor

voor5 [vor] CONJ

voor4 [vor] PREP

3. voor (vroeger dan):

vor +dat

5. voor (ten aanzien van):

vor +dat
um +acc

9. voor (in de plaats van):

voor2 <voor|s> [vor] N nt (wat ten gunste van iets pleit)

voor1 <voren> [vor] N f (ploegsnede)

toer <toer|en> [tur] N m

1. toer:

Tour f

3. toer (rij steken):

Reihe f

4. toer (daad die behendigheid vereist):

5. toer (lastig werk):

6. toer (winding):

Schlag m

toet1 <toet|en> [tut] N m

1. toet inf (gezicht):

Gesicht nt

2. toet (knoetje):

to·to [toto] N m geen pl

tot1 [tɔt] PREP

5. tot (bestemming, bedoeling):

tot
zu +dat
tot
für +acc

7. tot (tegen):

tot
zu
x hoch 3

tooi [toj] N m geen pl

tod <tod|den> [tɔt] N f

top1 <top|pen> [tɔp] N m

3. top (voorste uiteinde):

top
Spitze f

4. top (hoogste groep):

top
Spitze f

5. top (in sammenstelling):

top
Spitzen-
top
Gipfel-
top
Höchst-

6. top (conferentie):

top
Gipfel m

tof <toffe, toffer, tofst> [tɔf] ADJ

tof
fein inf
tof
prima inf

ton <ton|nen> [tɔn] N f

3. ton (gewichtsmaat):

ton
Tonne f

4. ton (boei):

ton
Tonne f

to·ga <toga|'s> [toɣa] N f

1. toga (ambtsgewaad):

Talar m
Robe f

2. toga gesch.:

Toga f

tolk <tolk|en> [tɔlk] N m

1. tolk (vertaler):

2. tolk (woordvoerder):

toss [tɔs] N m geen pl


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski