Dutch » German

Translations for „RVD“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

dvd: noun
rad: noun
raad: noun
rand: noun
reed: verb
ried: verb
rond: noun
rood: noun
rund: noun
rave: noun
ra·de: noun
re·de: noun
ro·de: noun
PvdA: noun
trad: verb

You are viewing results spelled similarly: rad , dvd , trad , PvdA , rode , rede , rade , rave , rund , rood , rond , ried , reed , rand and raad

dvd <dvd|'s> [devede] N m

dvd

DVD f

rad¹ <rad|eren> [rɑt] N nt

rad

Rad nt

het rad van avontuur ook fig

iem een rad voor de ogen draaien fig

jdm etw vorgaukeln

het vijfde rad aan de wagen fig

das fünfte Rad am Wagen inf

raad <raden> [rat] N m

1. raad (uitweg):

raad

Rat m

hij weet overal raad op

er weiß immer Rat

geen raad weten met iets

mit etw nichts anzufangen wissen

ten einde raad zijn

sich dat keinen Rat mehr wissen

2. raad (advies):

raad

Rat m

raad

iem met raad en daad bijstaan

jdm mit Rat und Tat zur Seite stehen

iem raad geven

iem raad geven

jdm einen Rat geben

iem om raad vragen

jdn um Rat fragen

een raad (op)volgen

einen Rat befolgen

een raad (op)volgen

einem Rat folgen

bij iem te rade gaan

jdn zurate ziehen

goede raad is duur prov

guter Rat ist teuer

3. raad (adviserend college):

raad

Rat m

de raad van bestuur

der Verwaltungsrat

de raad van commissarissen

der Aufsichtsrat

hij is lid van de raad (in gemeenten)

er ist Mitglied des Gemeinderates

hij is lid van de raad (in steden)

er ist Mitglied des Stadtrates

met voorbedachten rade

rand <rand|en> [rɑnt] N m

1. rand:

rand ((gedeelte langs de) grens, omtrek)

Rand m

rand (van een hoed)

Krempe f

aan de rand van de stad

aan de rand van het dorp

am Ausgang des Dorfes

de rand van een bord

de rand van het bos

2. rand:

rand (versiering)

Rand m

rand (geweven rand)

Borte f

rand (geweven rand)

3. rand (omlijsting):

rand

Rand m

rand

Kante f

rand

Rahmen m

de rand van het bed/van de tafel

die Bett-/Tischkante

een scherpe rand

eine scharfe Kante

4. rand (m.b.t. een holte, diepte):

rand

Rand m

aan de rand van het graf (staan) fig

mit einem Bein im Grab (stehen)

op de rand van de ondergang fig

am Rand des Ruins

tot de rand gevuld

reed VB

reed 3. pers sing imp van rijden¹, rijden²

See also rijden , rijden

rij·den² <reed, h./i. gereden> [rɛidə(n)] VB intr

1. rijden ((op) een rijdier):

2. rijden (besturend voortbewegen):

door een stoplicht [o. het rode licht] rijden

eine rote Ampel überfahren

verboden in te rijden

Einfahrt verboten

honderd kilometer per uur rijden

mit hundert Stundenkilometern fahren

(te) dicht op elkaar rijden

(zu) dicht auffahren

uit rijden gaan

spazieren fahren

verkeerd rijden

2. rijden (rijeigenschappen):

sich fahren (lassen)

die fiets rijdt lekker

dieses Fahrrad fährt sich gut

3. rijden (schaatsen):

Schlittschuh laufen

zit niet zo op die stoel te rijden

rutsch nicht so auf dem Stuhl herum

rij·den¹ <reed, h. gereden> [rɛidə(n)] VB trans

rijden (vervoeren)

rijden (een rijdier)

rijden ((een auto) besturen)

ried VB

ried 3. pers sing imp van raden

See also raden

ra·den <raadde/ried, h. geraden> [radə(n)] VB trans

raten

iems gedachten raden

jds Gedanken erraten

gemakkelijk te raden

leicht zu erraten

goed geraden!

dat is je geraden!

das möchte ich dir geraten haben!

dat laat zich raden

das kann man sich dat denken

mis [o. fout ] raden

rond¹ [rɔnt] N nt geen pl

1. rond (bol):

rond

Kugel f

2. rond (ronde ruimte):

rond

Rondell nt

in het rond

hij keek angstig in het rond

er schaute ängstlich umher

verscheidene kilometers in het rond

mehrere Kilometer im Umkreis

rood¹ [rot] N nt geen pl

1. rood (kleur(stof)) ook pol.:

rood

Rot nt

2. rood (blos):

rood

Röte f

rund <rund|eren> [rʏnt] N nt

1. rund (zoogdier):

rund

Rind nt

bloeden als een rund

wie ein Schwein bluten inf

2. rund:

rund (stommeling)

Rindvieh nt pej

rund (stommeling)

Hornochse m pej

rund (van een vrouw)

(blöde) Kuh f pej

zo stom als een rund

dumm wie Bohnenstroh inf

rave <rave|s> [rev] N m

rave

Rave nt nt m

ra·de N m

rade → raad

See also raad

raad <raden> [rat] N m

1. raad (uitweg):

raad

Rat m

hij weet overal raad op

er weiß immer Rat

geen raad weten met iets

mit etw nichts anzufangen wissen

ten einde raad zijn

sich dat keinen Rat mehr wissen

2. raad (advies):

raad

Rat m

raad

iem met raad en daad bijstaan

jdm mit Rat und Tat zur Seite stehen

iem raad geven

iem raad geven

jdm einen Rat geben

iem om raad vragen

jdn um Rat fragen

een raad (op)volgen

einen Rat befolgen

een raad (op)volgen

einem Rat folgen

bij iem te rade gaan

jdn zurate ziehen

goede raad is duur prov

guter Rat ist teuer

3. raad (adviserend college):

raad

Rat m

de raad van bestuur

der Verwaltungsrat

de raad van commissarissen

der Aufsichtsrat

hij is lid van de raad (in gemeenten)

er ist Mitglied des Gemeinderates

hij is lid van de raad (in steden)

er ist Mitglied des Stadtrates

met voorbedachten rade

re·de <rede|s> [redə] N f

1. rede (denkvermogen; begrips- en onderscheidingsvermogen):

rede

naar rede luisteren

zur Vernunft kommen

naar rede luisteren

Vernunft annehmen

theoretische [o. zuivere ] rede

reine Vernunft f

iem tot rede brengen

jdn zur Räson [o. Vernunft] bringen

2. rede (het uiten van woorden; redevoering):

rede

Rede f

directe rede

een rede houden [o. uitspreken ]

eine Rede halten

iem in de rede vallen

jdm ins Wort fallen

3. rede (redelijkheid):

rede

rede

Vernünftigkeit f

4. rede (ankerplaats):

rede

Reede f

ro·de <rode|n> [rodə] N m

1. rode (iem met rood haar):

rode

Rote(r) m

rode

Rotkopf m

2. rode (socialist, communist):

rode

Rote(r) m

PvdA [pevɑndəa] N f geen pl

PvdA

PvdA f

trad VB

trad 3. pers sing imp van treden¹, treden²

See also treden , treden

tre·den² <trad, h./i. getreden> [tredə(n)] VB intr (gaan)

de rivier is buiten haar oevers getreden

der Fluss ist über die Ufer getreten

in dienst treden

eine Stelle antreten

in dienst treden

in Dienst treten

in werking treden

in Kraft treten

in het huwelijk treden

in den Ehestand treten form

in onderhandeling treden

in Verhandlungen eintreten

in contact treden met iem

mit jdm in Verbindung treten

naar voren treden

nach vorne treten

naar voren treden (uit een groep)

op de voorgrond treden

in den Vordergrund treten

tegemoet [o. naderbij ] treden

tegemoet [o. naderbij ] treden

uit de regering treden

von der Regierung zurücktreten

tre·den¹ <trad, h. getreden> [tredə(n)] VB trans

1. treden (overtreden):

iets met voeten treden

etw mit Füßen treten

2. treden (de voet zetten op):

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski