Dutch » German

sti·mu·le·ren <stimuleerde, h. gestimuleerd> [stimylerə(n)] VB trans

stil·leg·gen <legde stil, h. stilgelegd> [stɪlɛɣə(n)] VB trans

stil·lig·gen <lag stil, h. stilgelegen> [stɪlɪɣə(n)] VB intr

1. stilliggen (rustig liggen):

2. stilliggen (blijven liggen, uit de vaart zijn):

3. stilliggen (niet functioneren):

in·men·gen1 <mengde in, h. ingemengd> [ɪmɛŋə(n)] VB trans (door mengen in-, bijdoen)

sti·mu·lans <stimulans|en> [stimylɑns] N m

om·han·gen <hing om, h. omgehangen> [ɔmhɑŋə(n)] VB trans (draperen)

om·rin·gen <omringde, h. omringd> [ɔmrɪŋə(n)] VB trans

2. omringen fig (voorvallen rondom iem, iets):

sprin·gen <sprong, h./i. gesprongen> [sprɪŋə(n)] VB intr

4. springen (kaatsen):

spron·gen VB

sprongen 3. pers pl imp van springen

See also springen

sprin·gen <sprong, h./i. gesprongen> [sprɪŋə(n)] VB intr

4. springen (kaatsen):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski