Dutch » German

Translations for „seim“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

slim: adjective and adverb
sein: noun
seks: noun
set: noun
sec: adjective and adverb
sexy: adjective and adverb
stem: noun
kim: noun
luim: noun
ruim: adjective and adverb
duim: noun
klim: noun
saam: adverb
som: noun
spam: noun
stam: noun
stom: adjective and adverb
asem: noun
smid: noun
spie: noun

You are viewing results spelled similarly: sein , slim , spie , smid , asem , stom , stam , spam , som , saam , klim , duim , ruim , luim , kim , stem , sexy , sec , set and seks

slim <slimme, slimmer, slimst> [slɪm] ADJ

slim

klug

slim (ook listig)

schlau

slim (verstandig)

gescheit

slim (vindingrijk)

gewitzt

slim (vindingrijk)

pfiffig

als je maar slim bent!

Köpfchen, Köpfchen!

niet (een) van de slimsten zijn

nicht viel auf dem Kasten haben

hij is ook een slimme iron

das ist aber ein Schlaukopf

slimme oogjes

kluge [o. schlaue] Äuglein pl

iem te slim af zijn

jdn überlisten

sein <sein|en> [sɛin] N nt

1. sein (teken):

sein

Signal nt

sein

Zeichen nt

2. sein (aanleiding):

sein

Signal nt

sein

Zeichen nt

het sein tot de opstand

das Signal zum Aufstand

3. sein (voorwerp om tekens te geven):

sein

Signal nt

de seinen bedienen

die Signale bedienen

4. sein:

sein (waarschuwing, tip)

Wink m

sein (waarschuwing, tip)

Fingerzeig m

sein (waarschuwing, tip)

Zeichen nt

sein (tip)

Tipp m

iem een seintje geven

jdn benachrichtigen

seks [sɛks] N m geen pl

seks

Sex m

seks bedrijven

Sex machen inf

seks en geweld

Sex und Gewalt

seks hebben met iem

mit jdm sexuell verkehren

seks hebben met iem

mit jdm Sex haben inf

set <set|s> [sɛt] N m

1. set SPORTS:

set

Satz m

2. set:

set (stel)

Satz m

set (stel)

Set nt

set (garnituur)

Garnitur f

een set(je) van drie

ein Dreiersatz

een set(je) van drie

ein Dreierset

3. set CINE:

set

Set m

set

Drehort m

op de set

am Set

sec¹ [sɛk] ADJ (droog)

sec

sec(co)

sec

dry

sec

herb

sec

trocken

sexy <sexy, sexyer, meest sexy> [sɛksi] ADJ

sexy

sexy

stem <stem|men> [stɛm] N f

stem

Stimme f

stem (orgel ook)

met algemene stemmen

einstimmig

er gaan stemmen op

es werden Stimmen laut

met gedempte stem praten

halblaut reden

stem hebben in een vergadering

eine Stimme in einer Versammlung haben

een stem in het kapittel hebben fig

ein Wörtchen mitzureden haben

de meeste stemmen gelden

die Stimmenmehrheit entscheidet

de mengelmoes van stemmen

das Stimmengewirr

de stemmen staken

es besteht Stimmengleichheit

zijn stem uitbrengen

seine Stimme abgeben

zijn stem uitbrengen op iem

jdm seine Stimme geben

bij meerderheid van stemmen

bei Stimmenmehrheit

zijn stem verdraaien

seine Stimme verstellen

een lied voor vier stemmen

ein vierstimmiges Lied

een stem voor/tegen (voor)

eine Jastimme

een stem voor/tegen (tegen)

eine Nein-/Gegenstimme

de stemmen zijn verdeeld

man ist geteilter Ansicht gen

zijn stem wisselt

er ist im Stimmbruch

een stem van binnen fig

eine innere Stimme

kim <kim|men> [kɪm] N f

kim

Horizont m

luim <luim|en> [lœym] N f

1. luim (stemming):

luim

Laune f

goede/slechte luim

gute/schlechte Laune

uit zijn luim raken

die gute Laune verlieren

2. luim (vrolijkheid):

luim

Heiterkeit f

ruim² <ruime, ruimer, ruimst> [rœym] ADJ

ruim

weit

ruim (zeer ruim aangelegd)

weitläufig

ruim (beloning)

großzügig

ruim (sortering)

breit

ruim (sortering)

reichhaltig

ruim (inkomen)

gut

een ruime gift

eine großzügige Gabe

een ruim huis

ein geräumiges Haus

een ruime plaats innemen

viel Raum einnehmen

op ruime schaal

in großem Umfang

ruime schoenen

weite Schuhe pl

die jas is te ruim

dieser Mantel ist zu weit

een ruim uitzicht hebben

einen weiten Ausblick haben

in de ruimste zin

im weitesten Sinne

duim <duim|en> [dœym] N m

1. duim (vinger):

duim

Daumen m

iem onder de duim houden fig

jdn unter der Fuchtel halten

op zijn duim zuigen

am Daumen lutschen

iets tussen duim en wijsvinger wrijven

etw zwischen den Fingern (zer)reiben

2. duim (deel van een handschoen):

duim

Däumling m

3. duim (haakje):

duim

Haken m

de duimen van een deur

die Türangeln

4. duim (oude lengtemaat):

duim

Zoll m

Klein Duimpje

der Däumling

iets op zijn duim(pje) kennen

etw aus dem Effeff können

iets uit zijn duim zuigen fig

sich dat etw aus den Fingern saugen

klim [klɪm] N m geen pl

1. klim:

klim (daad van klimmen)

Klettern nt

klim (daad van klimmen)

Aufstieg m

klim (bergtocht)

Kletterpartie f

dat was een hele klim

das war eine anstrengende Kletterei

2. klim (steilte):

klim

Anstieg m

klim

Steigung f

saam ADV form

saam → samen

sa·men [samə(n)] ADV

som <som|men> [sɔm] N f

1. som (totaal):

som

Summe f

2. som (bedrag):

som

Summe f

som

Betrag m

een flinke som

ein ansehnlicher Betrag

eine Geldsumme

ein Geldbetrag

die Gesamtsumme

der Gesamtbetrag

3. som (opgave):

som

Rechenaufgabe f

spam [spɛm] N m geen pl (e-mail)

spam

Spam m nt nt

stam <stam|men> [stɑm] N m

1. stam (deel van een boom):

stam

Stamm m

2. stam (boom):

stam

Stamm m

3. stam (plantenstengel):

stam

Schaft m

4. stam (geslacht; volksstam):

stam

Stamm m

stam

Geschlecht nt

stom <stomme, stommer, stomst> [stɔm] ADJ

1. stom (zonder spraakvermogen, geluid):

stom

stumm

de stomme film

der Stummfilm

een stom verwijt

ein stummer Vorwurf

geen stom woord zeggen

kein Sterbenswörtchen sagen

2. stom:

stom (eentonig)

stumpfsinnig

stom (naar)

blöd inf

die stomme school

die stumpfsinnige [o. blöde] Schule

3. stom (op toeval berustend):

stom

blind

stom geluk

reines Glück

4. stom (dom):

stom

blöd

stom

doof

stom

dämlich

stomme ezel, dat je bent

du Dummkopf!

stomme ezel, dat je bent

du Blödmann! inf

wat een stomme fout!

so ein blöder Fehler!

iets stoms doen

etw Dummes anstellen

asem [asəm] N m geen pl

asem

Puste f

geen asem geven (op iets/iem) fig

keinen Ton verlauten lassen (zu etw/jdm)

smid <smeden> [smɪt] N m

smid

Schmied m

dat is het geheim van de smid

das bleibt ein Geheimnis

spie <spie|ën> [spi] N f

1. spie (pen):

spie

Splint m

2. spie (wig):

spie

Keil m

3. spie (geld):

spie

Moos nt

Browse the dictionary

Dutch

Translations for „seim“ in the Dutch » German Dictionary

slim <slimme, slimmer, slimst> [slɪm] ADJ

sein <sein|en> [sɛin] N nt

1. sein (teken):

2. sein (aanleiding):

3. sein (voorwerp om tekens te geven):

4. sein:

seks [sɛks] N m geen pl

set <set|s> [sɛt] N m

1. set SPORTS:

2. set:

3. set CINE:

sec1 [sɛk] ADJ (droog)

sexy <sexy, sexyer, meest sexy> [sɛksi] ADJ

stem <stem|men> [stɛm] N f

kim <kim|men> [kɪm] N f

luim <luim|en> [lœym] N f

1. luim (stemming):

2. luim (vrolijkheid):

ruim2 <ruime, ruimer, ruimst> [rœym] ADJ

duim <duim|en> [dœym] N m

1. duim (vinger):

2. duim (deel van een handschoen):

3. duim (haakje):

4. duim (oude lengtemaat):

klim [klɪm] N m geen pl

1. klim:

2. klim (steilte):

saam ADV form

saam → samen

See also samen

sa·men [samə(n)] ADV

1. samen (bijeen):

2. samen (met elkaar):

3. samen (onderling):

4. samen (bij elkaar gerekend):

5. samen (met zijn tweeën):

som <som|men> [sɔm] N f

1. som (totaal):

2. som (bedrag):

3. som (opgave):

spam [spɛm] N m geen pl (e-mail)

stam <stam|men> [stɑm] N m

1. stam (deel van een boom):

2. stam (boom):

3. stam (plantenstengel):

4. stam (geslacht; volksstam):

stom <stomme, stommer, stomst> [stɔm] ADJ

1. stom (zonder spraakvermogen, geluid):

2. stom:

3. stom (op toeval berustend):

4. stom (dom):

asem [asəm] N m geen pl

smid <smeden> [smɪt] N m

spie <spie|ën> [spi] N f

1. spie (pen):

2. spie (wig):

3. spie (geld):

Browse the dictionary

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

sec¹ [sɛk] ADJ (droog)

ruim² <ruime, ruimer, ruimst> [rœym] ADJ