German » Dutch

Translations for „führender“ in the German » Dutch Dictionary (Go to Dutch » German)

Show summary of all matches

ˈfüh·rend: adjective and adverb
ˈfüh·ren: intransitive verb
ˈfüh·ren: transitive verb
ˈfüh·ren: reflexive verb
ˈwas·ser·füh·rend: adjective and adverb

ˈfüh·rend [ˈfyːrənt] ADJ

die führende Stimme MUS

de eerste [o. voornaamste] partij

ˈfüh·ren¹ [ˈfyːrən] VB intr

1. führen (die Führung haben):

de leiding hebben

dieses Land führt in der Computertechnik

dit land staat vooraan [o. is toonaangevend] in de computertechniek

nach Punkten führen

op punten leiden

2. führen (in eine Richtung gehen):

die Tür führt auf die Straße/in den Garten

de deur leidt naar de straat/de tuin

das Rennen führt über 800 Meter

de wedstrijd gaat over 800 meter

3. führen (als Ergebnis haben):

als resultaat hebben

das führt zu keinem Ergebnis

dat levert geen resultaat op

ˈfüh·ren² [ˈfyːrən] VB trans

1. führen (geleiten):

einen Hund an der Leine führen

een hond aan de leiband houden

jdn aufs Glatteis führen

jdn aufs Glatteis führen

iem erin laten lopen

jdn aufs Glatteis führen

iem op gevaarlijk terrein lokken

Besucher in einem Museum führen

bezoekers in een museum rondleiden

jdn hinters Licht führen

iem om de tuin leiden

jdn in die Irre führen

iem op een dwaalspoor brengen

ein Gebäude in die Höhe führen

een gebouw optrekken

meine Reise führte mich nach Amerika

mijn reis bracht mij naar Amerika

die Kinder spazieren führen

met de kinderen gaan wandelen

2. führen (anführen):

de leiding hebben van

eine Delegation führen

een delegatie leiden [o. aanvoeren]

ein großes Haus führen

een luxueus leven leiden

3. führen (handhaben):

die Feder führen

4. führen (bringen):

halen

das Glas an die Lippen führen

het glas naar de lippen brengen [o. aan de lippen zetten]

5. führen (durchführen):

eine Straße bis an die Grenze führen

een straat tot aan de grens aanleggen [o. doortrekken]

6. führen (im Angebot haben):

einen Artikel führen

een artikel hebben [o. verkopen]

etw bei [o. mit ] sich führen

iets bij zich hebben

der Fluss führt Hochwasser

de rivier heeft een hoge waterstand

etw im Schilde führen

iets in zijn schild voeren

Ausflüge im Programm führen

uitstapjes in zijn programma (opgenomen) hebben

ein Zug führt einen Schlafwagen

een trein heeft [o. bevat] een slaapwagen

7. führen (haben, ausüben):

ein Doppelleben führen

een dubbel leven leiden

8. führen (registriert haben):

an erster Stelle (in einer Liste) geführt werden

op de eerste plaats staan (in een lijst)

ein Konto führen

een rekening bijhouden

eine Liste führen

een lijst bijhouden

9. führen ADMIN (lenken):

ein Flugzeug/einen Wagen führen

een vliegtuig/een auto besturen

ˈfüh·ren³ [ˈfyːrən] VB refl (sich verhalten)

sich gut führen

zich goed gedragen

ˈwas·ser·füh·rend, ˈWas·ser füh·rend ADJ

wasserführend → Wasser

See also Wasser

ˈWas·ser <Wassers, Wasser[o. Wässer] > [ˈvasɐ, ˈvɛsɐ] N nt

1. Wasser (auch vom Meer, Fluss):

water nt

das Wasser abdrehen

de kraan dichtdraaien

das Wasser abdrehen

het water afsluiten

jdm das Wasser abgraben fig

iem in zijn bestaan bedreigen

jdm das Wasser abgraben fig

iem het gras voor de voeten wegmaaien

Wasser abstoßend [o. abweisend ]

das ist Wasser auf seine Mühle fig

dat is koren op zijn molen

Wasser fassen

Wasser fassen

water binnenkrijgen

Wasser fassen [o. nehmen ] NAUT

water innemen [o. laden] [o. tanken]

Wasser führend

water afvoerend

Wasser führend

der Fluss führt viel Wasser

er staat veel water in de rivier

Wasser in den Wein gießen [o. schütten] fig

een domper op de feestvreugde zetten

Wasser in die Elbe [o. in den Rhein] [o. ins Meer] tragen fig

uilen naar Athene [o. water naar de zee] dragen

ins Wasser gehen

ins Wasser gehen euph

zich verdrinken

ein Sprung ins kalte Wasser inf fig

een sprong in het diepe

das Fest ist ins Wasser gefallen fig

het feest ging niet door

Wasser mit einem Sieb schöpfen fig

monnikenwerk doen

mit allen Wassern gewaschen sein inf fig

van alle markten thuis zijn

mit allen Wassern gewaschen sein inf fig

uitgekookt zijn

mit allen Wassern gewaschen sein inf fig

ein Zimmer mit fließendem Wasser

een kamer met stromend water

da wird auch nur mit Wasser gekocht

daar is het al niet anders dan elders

da wird auch nur mit Wasser gekocht

het zijn ook maar mensen

da wird auch nur mit Wasser gekocht

zij kunnen ook geen ijzer met handen breken

von reinstem Wasser

van het zuiverste water

von reinstem Wasser fig a.

reinsten Wassers

van het zuiverste water

reinsten Wassers fig a.

schweres Wasser CHEM

stehendes Wasser

stilstaand water

stilles Wasser fig

stilles Wasser fig

mineraalwater zonder koolzuur

Wasser treten region

Wasser treten region

sich über Wasser halten a. fig

zich boven water houden

sich über Wasser halten a. fig

zich drijvende houden

sich über Wasser halten fig

zich staande houden

zu Wasser und zu Land(e)

te land en te water

er trinkt Wein wie Wasser

hij drinkt wijn alsof het water is

der Vorwurf läuft an ihm ab wie Wasser inf fig

dat verwijt raakt zijn koude kleren niet

ein Schiff zu Wasser bringen [o. lassen]

een schip te water laten

bis dahin läuft noch viel Wasser den Bach [o. Berg] [o. Rhein] hinunter

er zal nog veel water door de Rijn lopen voor het zover is

2. Wasser inf (Flüssigkeit):

das Wasser läuft ihm im Munde zusammen

das Wasser schoss ihr in die Augen

haar ogen schoten vol tranen

sein Wasser abschlagen inf

sein Wasser abschlagen inf

nahe ans [o. am ]Wasser gebaut haben inf

nahe ans [o. am ]Wasser gebaut haben inf

snel volschieten

jdm nicht das Wasser reichen können

aan iem niet kunnen tippen

Wasser hat keine Balken prov

onder de zee liggen geen balken

stille Wasser sind tief prov

stille wateren hebben diepe gronden

in trüben Wassern ist gut fischen prov

in troebel water is het goed vissen

Usage examples with führender

an führender Stelle stehen

in führender Position liegen

op kop [o. in leidende positie] liggen

Browse the dictionary

German

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski