Dutch » German
You are viewing results spelled similarly: buigen , bridgen , wringen , krijgen , dringen , rijgen , ringen , brengen , rubriek , nodigen , matigen , ledigen , dreigen , bezigen , lenigen , zuigen , tuigen , neigen and eigen

brid·gen <bridgede, h. gebridged> [brɪdʒə(n)] VB intr

bui·gen2 <boog, h. gebogen> [bœyɣə(n)] VB trans (doen krommen)

ei·gen <eigen, eigener, meest eigen> [ɛiɣə(n)] ADJ

3. eigen (kenmerkend):

eigen
eigen
dat is hem eigen
das ist ihm eigen

5. eigen (de streek, het land van herkomst):

eigen
eigen
eigen
einheimisch
de eigen taal
die eigene Sprache

nei·gen2 <neigde, h. geneigd> [nɛiɣə(n)] VB intr

tui·gen <tuigde, h. getuigd> [tœyɣə(n)] VB trans

2. tuigen scheepv.:

tuigen
(auf)takeln

zui·gen1 <zoog, h. gezogen> [zœyɣə(n)] VB trans

le·ni·gen <lenigde, h. gelenigd> [lenəɣə(n)] VB trans

be·zi·gen <bezigde, h. gebezigd> [bezəɣə(n)] VB trans

drei·gen1 <dreigde, h. gedreigd> [drɛiɣə(n)] VB trans

le·di·gen <ledigde, h. geledigd> [ledəɣə(n)] VB trans

ma·ti·gen1 <matigde, h. gematigd> [matəɣə(n)] VB trans

no·di·gen <nodigde, h. genodigd> [nodəɣə(n)] VB trans

ru·briek <rubriek|en> [rybrik] N f

2. rubriek form (categorie):

rubriek
Rubrik f

3. rubriek:

rubriek RADIO, TV
Magazin nt

bren·gen <bracht, h. gebracht> [brɛŋə(n)] VB trans

rin·gen <ringde, h. geringd> [rɪŋə(n)] VB trans

1. ringen (varkens):

ringen
einen Ring durch die Nase ziehen

2. ringen (vogels):

ringen
beringen

3. ringen (voorwerpen):

ringen
beringen

rij·gen <reeg, h. geregen> [rɛiɣə(n)] VB trans

2. rijgen (naaien):

rijgen
heften
rijgen
reihen

3. rijgen (met een snoer vastmaken):

rijgen
schnüren
schoenen rijgen
Schuhe schnüren

4. rijgen (een band door een schuif trekken):

rijgen
durchziehen

drin·gen1 <drong, h. gedrongen> [drɪŋə(n)] VB trans

krij·gen <kreeg, h. gekregen> [krɛiɣə(n)] VB trans

krijgen
bekommen
krijgen
kriegen inf
krijgen (ontvangen; ook)
erhalten
krijgen (met inspanning verkrijgen)
ergattern inf
krijgen (grijpen, pakken; ook)
fassen
iets af krijgen
mit etw fertig werden
argwaan krijgen
Argwohn schöpfen
het benauwd krijgen
Beklemmungen bekommen
het benauwd krijgen fig
es mit der Angst zu tun bekommen
bericht krijgen (nieuws)
die Nachricht bekommen [o. erhalten]
bericht krijgen (uitsluitsel)
Bescheid bekommen
iets cadeau krijgen
etw geschenkt bekommen [o. kriegen]
je krijgt de groeten van …
viele Grüße von …
de indruk krijgen form
den Eindruck gewinnen
dat goed is niet meer te krijgen (artikel(en))
diese Ware ist vergriffen
kinderen krijgen
Kinder bekommen [o. kriegen]
ik kreeg het koud/warm
mir wurde kalt/warm
een slechte naam krijgen
in Verruf geraten
naam krijgen als schilder
sich dat als Maler einen Namen machen
een prijs krijgen
einen Preis bekommen [o. erhalten]
we krijgen regen
es gibt Regen
ruzie krijgen
in Streit geraten
slaap/trek krijgen
schläfrig werden/Appetit bekommen
het huis krijgt een verfje form
das Haus wird frisch gestrichen
verkering krijgen met iem
jdn kennenlernen
ervan langs krijgen ook fig
eins draufbekommen [o. draufkriegen]
ik krijg er iets van
da wird man ja verrückt
een wet erdoor weten te krijgen
ein Gesetz durchzubringen wissen
praatjes krijgen
eine große Klappe schwingen
een zaak rond krijgen
eine Sache unter Dach und Fach bringen
wat zullen we nou krijgen!
was ist denn jetzt los!
iem zover krijgen dat …
jdn dazu bringen, dass …
geen woord uit iem krijgen
kein Wort aus jdm herausbekommen [o. herauskriegen]
iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen
etw fertigbringen
iets voor mekaar [o. elkaar] krijgen
etw hinkriegen inf

wrin·gen3 <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VB trans

2. wringen (door draaien in een toestand brengen):

wringen
winden
wringen
ringen
wringen
drehen
iets kapot wringen
etw kaputtdrehen
zich los wringen
sich loswinden

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Browse the dictionaries
Most popular