Dutch » German

bvba <bvba|'s> [bevebea] N f

ba·by <baby|'s> [bebi] N m

Baby nt

baai <baai|en> [baj] N f

baak <baken> [bak] N f

baal <balen> [bal] N f

baan <banen> [ban] N f

3. baan SPORTS:

Bahn f
Piste f

4. baan (sterrenkunde) techn.:

Bahn f

5. baan (strook stof, behang):

Bahn f

baar1 <baren> [bar] N f

1. baar (staaf edelmetaal):

Barren m

2. baar (draagtoestel):

Bahre f

3. baar form (golf):

Woge f

baas <bazen> [bas] N m

2. baas (eigenaar van een zaak):

Chef m

3. baas (huisdier):

Herr m

4. baas inf ((oudere) man, (kleine) jongen):

Kerl m

5. baas (iem, zeer bedreven in iets):

baat1 <baten> [bat] N f

1. baat (nut, voordeel):

Nutzen m

2. baat (geldelijk voordeel):

Nutzen m
Gewinn m
Ertrag m
zugunsten +gen

3. baat (lichamelijke vooruitgang):

Nutzen m

bad1 <bad|en> [bɑt] N nt

3. bad:

Bad nt

bah1 [bɑ] N m geen pl

bak <bak|ken> [bɑk] N m

2. bak (grap):

bak
Witz m
bak
Spaß m
bak

3. bak (gevangenis):

bak
bak
Knast m

4. bak (kop):

bak
Tasse f

bar1 <bar|s> [bɑːr] N f

1. bar (hoge tafel met krukken):

bar
Bar f
bar
bar
Theke f

2. bar (café):

bar
Bar f

4. bar SPORTS:

Barre f

bat <bat|s> [bɛt] N nt

1. bat (tafeltennis):

bat
bat

2. bat (cricket):

bat

bas <bas|sen> [bɑs] N f

1. bas (hoofdstem in een muziekstuk) muz.:

bas

2. bas (mannenstem):

bas
Bass m
bas

3. bas (zanger, speler):

bas
Bass m
bas

bard <bard|en> [bɑrt] N m


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski