German » Dutch

German)

ˈta·gen: intransitive verb
zu·ˈta·ge: adverb
ˈmu·tig: adjective and adverb
ˈja·gen: intransitive verb
ˈna·gen: intransitive verb
ˈsa·gen: transitive verb
ˈwa·gen: transitive verb
ˈWa·gen: noun
ˈMa·gen: noun
ˈra·gen: intransitive verb
ˈfra·gen: reflexive verb
ˈkla·gen: intransitive verb
ˈpla·gen: transitive verb
ˈtra·gen: transitive verb

You are viewing results spelled similarly: zutage , tagen , tragen , plagen , klagen , fragen , ragen , Magen , Wagen , wagen , sagen , nagen , jagen and mutig

ˈta·gen¹ [ˈtaːgn̩] VB intr (versammeln)

tagen

vergaderen

tagen

confereren

das Gericht tagt

de rechtbank houdt zitting

zu·ˈta·ge, zu ˈTa·ge [ ͜tsuˈtaːgə] ADV

zutage

aan 't licht

ein Dokument zutage [o. zu Tage] bringen [o. fördern ]

een document aan 't licht brengen [o. voor de dag halen]

Kohle zutage [o. zu Tage] fördern MINING

kolen delven

etw kommt zutage [o. zu Tage]

iets komt aan de oppervlakte

etw kommt zutage [o. zu Tage] fig

iets komt boven water [o. aan het licht]

etw liegt klar [o. offen] zutage [o. zu Tage] fig

iets is heel duidelijk

etw tritt zutage [o. zu Tage]

iets komt aan de oppervlakte

etw tritt zutage [o. zu Tage] fig

iets komt boven water [o. aan het licht]

ˈmu·tig [ˈmuːtiç] ADJ

mutig

dapper

mutig

moedig

dem Mutigen gehört die Welt prov

het geluk helpt de dapperen

dem Mutigen gehört die Welt prov

wie waagt, wint

ˈja·gen¹ [ˈjaːgn̩] VB intr

1. jagen (auf die Jagd gehen):

jagen

jagen

jagen

op jacht zijn [o. gaan]

jagen

jacht maken

2. jagen (rasen):

jagen

jachten

jagen

jagen

jagen

vliegen

er hat einen jagenden Puls

zijn pols jaagt

ˈna·gen¹ [ˈnaːgn̩] VB intr

nagen

knagen ook fig.

am Hungertuch nagen fig

gebrek lijden

am Hungertuch nagen fig

op een houtje bijten

der Kummer nagt an jdm

het verdriet knaagt aan iem

nichts zu nagen und zu beißen haben inf

niets te eten hebben

ˈsa·gen¹ [ˈzaːgn̩] VB trans

1. sagen:

sagen (äußern, mitteilen)

zeggen

sagen (äußern, mitteilen)

vertellen

sagen (behaupten)

beweren

jdm Bescheid sagen (informieren)

iem op de hoogte brengen

jdm Bescheid sagen (die Meinung sagen)

iem zijn mening [o. de waarheid] zeggen

etw durch die Blume sagen

iets in bedekte termen [o. verbloemd] zeggen

dagegen ist nichts zu sagen

er valt niets tegen in te brengen

gesagt, getan

zo gezegd, zo gedaan

ich will nichts gesagt haben

ik heb niets gezegd

jdm etw glatt ins Gesicht sagen

iem iets recht in zijn gezicht zeggen

das lässt sich nicht sagen

dat is [o. valt] niet te zeggen

das ist leichter gesagt als getan

dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan

zeg

nou

zeg

nou

ich habe mir gesagt

ik heb bij [o. tot] mezelf gezegd

was Sie nicht sagen!

wat u zegt!

das oben Gesagte

het bovengenoemde

offen gesagt

eerlijk gezegd

ich muss schon sagen!

nounou!

lassen Sie sich das gesagt sein!

houdt u dat voor gezegd!

wie man so schön sagt

zoals dat zo fraai [o. mooi] gezegd wordt

sage und schreibe inf

zegge en schrijve

wem sagst du das!

tegen wie zeg je het!

na, wer sagt(')s denn! inf

had ik het niet gezegd!

na, wer sagt(')s denn! inf

als ik het niet zei!

na, wer sagt(')s denn! inf

zie je wel!

sagen wir, 10 Euro

laten we zeggen: 10 euro

das kann man wohl sagen

dat mag je wel zeggen

das kann man wohl sagen

zeg dat wel

was sagst du dazu?

wat zeg jij daarvan [o. ervan] ?

2. sagen (bedeuten):

sagen

zeggen

sagen

betekenen

das sagt doch, dass …

dat betekent toch dat …

das will schon etw sagen

dat wil wel wat zeggen

das hat nichts zu sagen

dat wil niets zeggen

will sagen

met andere woorden

will sagen

dat wil zeggen

3. sagen (befehlen):

sagen

zeggen

sagen

bevelen

sagen

vertellen

das Sagen behalten

de baas blijven

er hat hier das Sagen inf

hij heeft het hier voor het zeggen

er hat hier das Sagen inf

hij maakt hier de dienst uit

er hat mir nichts zu sagen

hij heeft mij niets te bevelen [o. niets over mij te zeggen]

er hat hier nichts zu sagen

hij heeft hier niets te vertellen

ˈwa·gen¹ [ˈvaːgn̩] VB trans

1. wagen (sich trauen):

wagen

wagen

wagen

durven

wagen

de moed hebben

2. wagen (riskieren):

wagen

wagen

wagen

riskeren

wagen

op het spel zetten

soll ich es wagen?

zou ik het riskeren?

wer nicht wagt, der nicht gewinnt prov

wie niet waagt, die niet wint

frisch gewagt ist halb gewonnen prov

een goed begin is het halve werk

ˈWa·gen <Wagens, Wagen[o. Wägen] > [ˈvaːgn̩] N m

Wagen (Pkw)

wagen

Wagen (Fahrzeug mit Deichsel)

(vracht)auto

Wagen (Waggon)

rijtuig nt

jdm an den Wagen fahren [o. pinkeln] [o. pissenvulg ] inf

tegen iem uitvaren

jdm an den Wagen fahren [o. pinkeln] [o. pissenvulg ] inf

iem in de wielen rijden

jdm an den Wagen fahren [o. pinkeln] [o. pissenvulg ] inf

iem dwarszitten

Kleiner/Großer Wagen ASTRON

Kleine/Grote Beer

ˈMa·gen <Magens, Mägen[o. Magen] > [ˈmaːgn̩] N m

Magen

maag

mir dreht sich der Magen um inf

de maag draait zich om in mijn lijf

das Essen liegt jdm schwer im Magen

het eten ligt iem zwaar op de maag

jdn im Magen haben inf

iem zat zijn

jdn im Magen haben inf

genoeg van iem hebben

ˈra·gen [ˈraːgn̩] VB intr

ragen

oprijzen

ragen

uitsteken

ragen

hoger zijn dan

ˈfra·gen² [ˈfraːgn̩] VB refl

1. fragen (sich fragen):

fragen

zich afvragen

2. fragen (noch ungewiss):

fragen

(zeer) de vraag zijn

das fragt sich noch

dat is nog zeer de vraag [o. nog niet zeker]

ˈkla·gen¹ [ˈklaːgn̩] VB intr

ˈpla·gen¹ [ˈplaːgn̩] VB trans

1. plagen (quälen):

plagen

plagen

plagen

kwellen

sein Gewissen plagte ihn

hij had gewetenswroeging

ihn plagten Hunger und Durst

hij werd door honger en dorst gekweld

2. plagen (behelligen):

plagen

lastigvallen

plagen

aan het hoofd zeuren

ˈtra·gen¹ <trägt, trug, getragen> [ˈtraːgn̩] VB trans

1. tragen (schleppen):

tragen

dragen ook fig.

Bedenken tragen fig

aarzelen

Bedenken tragen fig

bedenkingen hebben

etw (immer [o. ständig]) bei sich tragen

iets (altijd) bij zich hebben

den Kopf hoch tragen

het hoofd in de nek dragen

den Kopf hoch tragen

het hoofd [o. hart] hoog dragen

die [o. seine] Nase hoch tragen

met zijn neus in de wind lopen

die tragende Idee fig

de basisidee

getragene Kleider

gebruikte [o. tweedehands] kleren

schwarze Kleidung [o. Schwarz ] tragen

in het zwart zijn [o. (gekleed) gaan]

schwarze Kleidung [o. Schwarz ] tragen

in de rouw zijn

eine tragende Rolle fig

een hoofdrol

sein(en) Teil zu tragen haben fig

zijn deel [o. (aan) zijn lot] te dragen hebben

ein tragendes Tier (trächtig sein)

een drachtig dier

von Begeisterung getragen fig

vol enthousiasme

2. tragen (treiben, jagen):

tragen

drijven

tragen

jagen

der Wagen wurde aus der Kurve getragen fig

de wagen vloog uit de bocht

3. tragen fig:

tragen FIN, AGR, BOT (aufbringen)

opbrengen

tragen (abwerfen)

afwerpen

tragen (abwerfen)

opleveren

Früchte tragen

vruchten afwerpen

Zinsen tragen fig

rente opleveren

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

German

Strukturelle Chromosomenaberrationen können durch Mutagene mit clastogenem Potential verursacht werden. de.wikipedia.org

Denkbar sind auch Versuche mit biologischen Mutagenen (Viren). de.wikipedia.org

Er entwickelt die Fähigkeit, Elektronen so zu manipulieren, dass sie mit durch das Mutagen produzierten Teilchen im Sprachzentrum seines Gehirns interagieren, wodurch er mit seiner Stimme großen Schaden anrichten kann. de.wikipedia.org

Exponierte einzelsträngige DNA kann von endogenen Mutagenen angegriffen werden, einschließlich DNA-modifizierender Enzyme wie aktivierungsinduzierter Cytidin-Deaminase. de.wikipedia.org

Bei der Mehrzahl der chemischen Mutagene sind die Aberrationen dem Chromatidentyp zuzuordnen, doch kommen auch Chromosomentypaberrationen vor. de.wikipedia.org

Dieser Test dient zum Nachweis möglicher Mutagene und Kanzerogene in Säugetierzellen. de.wikipedia.org

Nun setzt man die Bakterien dem potentiellen Mutagen aus, indem man beispielsweise ein damit getränktes Filterpapier auf den Nährboden auflegt. de.wikipedia.org

Mutagene bewirken einen Anstieg dieser natürlichen Mutationsrate. de.wikipedia.org

Daraufhin erzählt Sacks ihr, dass ihr Vater an der Kreation eines Wunderheilmittels beteiligt war, welches die Basis für das Mutagen bildete, das die Schildkröten in ihre jetzige Form gebracht hat. de.wikipedia.org

DNA-Addukte entstehen durch Veränderung der DNA durch verschiedene Mutagene, wie z. B. die Alkylanzien. de.wikipedia.org

Browse the dictionary

German

Translations for „mutagen“ in the German » Dutch Dictionary (Go to Dutch » German)

ˈta·gen¹ [ˈtaːgn̩] VB intr (versammeln)

zu·ˈta·ge, zu ˈTa·ge [ ͜tsuˈtaːgə] ADV

ˈmu·tig [ˈmuːtiç] ADJ

ˈja·gen¹ [ˈjaːgn̩] VB intr

1. jagen (auf die Jagd gehen):

2. jagen (rasen):

ˈna·gen¹ [ˈnaːgn̩] VB intr

ˈsa·gen¹ [ˈzaːgn̩] VB trans

1. sagen:

2. sagen (bedeuten):

3. sagen (befehlen):

ˈwa·gen¹ [ˈvaːgn̩] VB trans

1. wagen (sich trauen):

2. wagen (riskieren):

ˈWa·gen <Wagens, Wagen[o. Wägen] > [ˈvaːgn̩] N m

ˈMa·gen <Magens, Mägen[o. Magen] > [ˈmaːgn̩] N m

ˈra·gen [ˈraːgn̩] VB intr

ˈfra·gen² [ˈfraːgn̩] VB refl

1. fragen (sich fragen):

2. fragen (noch ungewiss):

ˈkla·gen¹ [ˈklaːgn̩] VB intr

1. klagen:

2. klagen:

3. klagen LAW (verklagen):

ˈpla·gen¹ [ˈplaːgn̩] VB trans

1. plagen (quälen):

2. plagen (behelligen):

ˈtra·gen¹ <trägt, trug, getragen> [ˈtraːgn̩] VB trans

1. tragen (schleppen):

2. tragen (treiben, jagen):

3. tragen fig:

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

Browse the dictionary

Look up "mutagen" in other languages

"mutagen" in the monolingual German dictionaries

Translations for „mutagen“ in the German » Dutch Dictionary (Go to Dutch » German)

ˈta·gen1 [ˈtaːgn̩] VB intr (versammeln)

zu·ˈta·ge, zu ˈTa·ge [ ͜tsuˈtaːgə] ADV

ˈmu·tig [ˈmuːtiç] ADJ

ˈja·gen1 [ˈjaːgn̩] VB intr

1. jagen (auf die Jagd gehen):

2. jagen (rasen):

ˈna·gen1 [ˈnaːgn̩] VB intr

ˈsa·gen1 [ˈzaːgn̩] VB trans

1. sagen:

2. sagen (bedeuten):

3. sagen (befehlen):

ˈwa·gen1 [ˈvaːgn̩] VB trans

1. wagen (sich trauen):

2. wagen (riskieren):

ˈWa·gen <Wagens, Wagen[o. Wägen] > [ˈvaːgn̩] N m

ˈMa·gen <Magens, Mägen[o. Magen] > [ˈmaːgn̩] N m

ˈra·gen [ˈraːgn̩] VB intr

ˈfra·gen2 [ˈfraːgn̩] VB refl

1. fragen (sich fragen):

2. fragen (noch ungewiss):

ˈkla·gen1 [ˈklaːgn̩] VB intr

1. klagen:

2. klagen:

3. klagen LAW (verklagen):

ˈpla·gen1 [ˈplaːgn̩] VB trans

1. plagen (quälen):

2. plagen (behelligen):

ˈtra·gen1 <trägt, trug, getragen> [ˈtraːgn̩] VB trans

1. tragen (schleppen):

2. tragen (treiben, jagen):

3. tragen fig:

Monolingual examples (not verified by PONS Editors)

Browse the dictionary

Look up "mutagen" in other languages

"mutagen" in the monolingual German dictionaries

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

ˈta·gen¹ [ˈtaːgn̩] VB intr (versammeln)

ˈja·gen¹ [ˈjaːgn̩] VB intr

ˈna·gen¹ [ˈnaːgn̩] VB intr

ˈsa·gen¹ [ˈzaːgn̩] VB trans

ˈwa·gen¹ [ˈvaːgn̩] VB trans

ˈfra·gen² [ˈfraːgn̩] VB refl

ˈkla·gen¹ [ˈklaːgn̩] VB intr

ˈpla·gen¹ [ˈplaːgn̩] VB trans

ˈtra·gen¹ <trägt, trug, getragen> [ˈtraːgn̩] VB trans