Dutch » German

lief·ste <liefste|n> [lifstə] N m en f

1. liefste (geliefde):

Liebste(r) f(m)
Geliebte(r) f(m)

2. liefste (aanspreekvorm):

Liebste(r) f(m)

lief·heb·ster N f

liefhebster feminine form of liefhebber

See also liefhebber

liefst [lifst] ADV

1. liefst (op de meest lieve manier):

2. liefst (het meest gaarne):

lie·ten VB

lieten 3. pers pl imp van laten¹, laten²

See also laten , laten

la·ten1 <liet, h. gelaten> [latə(n)] VB trans

5. laten (overlaten, achterlaten):

lief·jes [lifjəs] ADV

1. liefjes (op lieve wijze):

lie·den [lidə(n)] N pl

lief·je <liefje|s> [lifjə] N nt

1. liefje (geliefde):

Geliebte(r) f(m)
Schatz m

liefs [lifs] N nt geen pl

lie·pen VB

liepen 3. pers pl imp van lopen¹, lopen², lopen³

See also lopen , lopen , lopen

lo·pen3 <liep, h./i. gelopen> [lopə(n)] VB intr

10. lopen (blootgesteld worden aan):

11. lopen (geschikt zijn om op, in te lopen):

lo·pen2 <liep, h. gelopen> [lopə(n)] VB trans (deelnemen aan)

lo·pen1 <liep, h./i. gelopen> [lopə(n)] VB impers ww (naderen)


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski