Dutch » German

be·din·gen <bedong, h. bedongen> [bədɪŋə(n)] VB trans

ge·don·gen VB

gedongen → dingen

See also dingen

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VB intr

1. dingen (wedijveren):

2. dingen (trachten te verkrijgen):

3. dingen (afdingen):

feilschen a. pej

af·din·gen1 <dong af, h. afgedongen> [ɑvdɪŋə(n)] VB intr

be·han·gen <behing, h. behangen> [bəhɑŋə(n)] VB trans

1. behangen (bedekken):

2. behangen (met behang bekleden):

be·van·gen <beving, h. bevangen> [bəvɑŋə(n)] VB trans

be·zin·gen <bezong, h. bezongen> [bəzɪŋə(n)] VB trans

ge·han·gen VB

gehangen volt. deelw. van hangen¹, hangen²

See also hangen , hangen

han·gen1 <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] VB trans (bevestigen, ophangen)

ge·zon·gen VB

gezongen volt. deelw. van zingen¹, zingen²

See also zingen , zingen

zin·gen2 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VB intr

zin·gen1 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VB trans

in·men·gen1 <mengde in, h. ingemengd> [ɪmɛŋə(n)] VB trans (door mengen in-, bijdoen)

sprin·gen <sprong, h./i. gesprongen> [sprɪŋə(n)] VB intr

4. springen (kaatsen):

spron·gen VB

sprongen 3. pers pl imp van springen

See also springen

sprin·gen <sprong, h./i. gesprongen> [sprɪŋə(n)] VB intr

4. springen (kaatsen):

aan·len·gen <lengde aan, h. aangelengd> [anlɛŋə(n)] VB trans

ge·dron·gen2 VB

gedrongen → dringen¹, → dringen²

See also dringen , dringen

drin·gen2 <drong, h./i. gedrongen> [drɪŋə(n)] VB intr

2. dringen (voorwaartse druk uitoefenen):

dringen inf

drin·gen1 <drong, h. gedrongen> [drɪŋə(n)] VB trans

ge·wron·gen2 VB

gewrongen volt. deelw. van wringen¹, wringen², wringen³

See also wringen , wringen , wringen

wrin·gen3 <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VB trans

2. wringen (door draaien in een toestand brengen):

wrin·gen2 <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VB intr (knellen)

wrin·gen1 <wrong, h. gewrongen> [vrɪŋə(n)] VB trans

in·drin·gen1 <drong in, h. ingedrongen> [ɪndrɪŋə(n)] VB trans (indrijven)

ver·men·gen2 <vermengde zich, h. zich vermengd> [vərmɛŋə(n)] VB wk ww zich vermengen

1. vermengen (een mengsel vormen):

2. vermengen (kruisen):

ver·van·gen <verving, h. vervangen> [vərvɑŋə(n)] VB trans

2. vervangen (de plaats laten innemen van):

bin·nen·drin·gen <drong binnen, i. binnengedrongen> [bɪnə(n)drɪŋə(n)] VB intr


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski