Translations for „Köpfe“ in the German » Dutch Dictionary

ˈköp·fen [ˈkœ͜pfn̩] VB trans

1. köpfen (enthaupten):

köpfen

onthoofden

eine Flasche köpfen inf fig

een fles openen

2. köpfen AGR (die Triebe beschneiden):

köpfen

koppen

köpfen

van de kop ontdoen

köpfen

toppen

Bäume köpfen

bomen toppen

3. köpfen SPORTS:

köpfen

koppen

Kopf <Kopf(e)s, Köpfe> [kɔ͜pf, ˈkœpfə] N m

1. Kopf (Haupt):

Kopf

hoofd nt

Kopf

kop

Kopf

schedel

die Menge stand Kopf an Kopf

je kon over de hoofden lopen

alles auf den Kopf stellen

de hele zaak door elkaar halen

alles auf den Kopf stellen

de hele zaak verkeerd voorstellen

das Geld auf den Kopf hauen inf

het geld erdoor jagen

nicht auf den Kopf gefallen sein inf fig

niet op zijn achterhoofd gevallen zijn

jdm etw auf den Kopf zusagen inf

iem iets ronduit [o. in zijn gezicht] zeggen

jdm auf den Kopf spucken können inf hum

een stuk groter zijn dan iem anders

seinen Kopf aus der Schlinge ziehen fig

de dans ontspringen

bis über den Kopf in Schulden stecken

tot over de oren in de schulden steken

mir brummt der Kopf inf

mijn hoofd bonst (van de hoofdpijn)

einen dicken Kopf haben

een zwaar hoofd hebben

einen dicken Kopf haben

een kater hebben

sich dat (an etw) den Kopf einrennen fig

zijn hoofd (aan iets) stoten

sich (gegenseitig) die Köpfe einschlagen fig

hevig twisten

den Kopf einziehen fig

een toontje lager zingen

sich die Köpfe heißreden

heftig discussiëren

den Kopf für etw hinhalten (müssen) inf fig

voor iets moeten opdraaien

Kopf hoch! inf

kop op!

den Kopf hoch tragen fig

het hoofd in de nek dragen

den Kopf hoch tragen fig

het hoofd [o. hart] hoog dragen

der Ruhm ist ihm zu Kopf gestiegen

de roem is hem naar het hoofd gestegen

mit bloßem Kopf

blootshoofds

mit seinem Kopf für etw einstehen

volledig voor iets instaan

den Kopf oben behalten

de moed erin houden

den Kopf oben behalten

het hoofd koel houden

Kopf oder Zahl

kruis of munt

pro Kopf

per persoon

pro Kopf

per hoofd

mir raucht der Kopf inf

ik ben duf [o. suf] van het nadenken

einen schweren Kopf haben

een zwaar hoofd hebben

einen schweren Kopf haben

een kater hebben

ich weiß nicht, wo mir der Kopf steht inf fig

het hoofd loopt mij om

über die Köpfe hinwegreden

over de hoofden heen praten

er ist seinen Eltern über den Kopf gewachsen fig

hij laat zich niks meer vertellen door zijn ouders

es geht um Kopf und Kragen inf

het gaat om leven en dood ook fig.

Kopf und Kragen riskieren

alles op het spel zetten

den Kopf unterm Arm tragen inf fig

met één been in het graf staan

jdm den Kopf verdrehen inf fig

iem het hoofd op hol brengen

den Kopf verlieren fig

de kluts kwijtraken

jdm die Haare vom Kopf fressen inf

iem de oren van het hoofd eten

von Kopf bis Fuß

van top tot teen

ein Brett vor dem Kopf haben

een plank voor zijn hoofd [o. kop] hebben

ein Brett vor dem Kopf haben

een bord voor zijn kop hebben

ich bin wie vor den Kopf geschlagen inf

ik ben er helemaal kapot van

jdm den Kopf waschen inf fig

iem de oren wassen

sich dat den Kopf über etw zerbrechen fig

zich over iets suf peinzen [o. prakkeseren]

der Alkohol/der Erfolg ist ihm zu Kopf gestiegen

de alcohol/het succes is hem naar het hoofd gestegen

jdm den Kopf zurechtsetzen inf hum fig

iem op zijn nummer zetten

2. Kopf (Anführer):

Kopf

hoofd nt

Kopf

leider

Kopf

baas

Kopf

brein nt

3. Kopf (Wille):

Kopf

hoofd nt

Kopf

kop

Kopf

wil

Kopf

zin

es will mir nicht aus dem Kopf inf fig

het laat me niet los

sich etw aus dem Kopf schlagen fig

zich iets uit het hoofd zetten

sich etw durch den Kopf gehen lassen fig

zijn gedachten over iets laten gaan

seinen Kopf durchsetzen

zijn zin doordrijven

ein heller [o. klarer ] [o. kluger ] Kopf fig

een knappe kop

ein heller [o. klarer ] [o. kluger ] Kopf fig

een schrandere [o. pientere] kerel [o. vrouw]

im Kopf rechnen

uit het hoofd (uit)rekenen

ich habe das noch frisch im Kopf inf

ik heb het nog vers in mijn geheugen

das will mir nicht in den Kopf inf fig

dat wil er bij mij niet in

es kommt mir gerade in den Kopf inf

het schiet me net te binnen

einen klaren [o. kühlen ] Kopf bewahren

het hoofd koel houden

danach steht mir der Kopf nicht

daar heb ik geen zin in

den Kopf voll haben inf fig

veel aan zijn hoofd hebben

4. Kopf (Person, Mannschaft):

Kopf

hoofd nt

Kopf

kop

Kopf

persoon

Kopf

manschap

die Besatzung war 100 Köpfe stark

de bemanning telde [o. bestond uit] 100 koppen

5. Kopf (z. B. von einem Streichholz):

Kopf

kop

6. Kopf:

Kopf (Kropf)

krop

Kopf ((Baum)Stumpf)

stronk

ein Kopf Salat

een krop sla

7. Kopf (Überschrift):

Kopf

hoofd nt

Kopf

kop

Kopf

titel

Kopf

opschrift nt

der Kopf des Briefes

het briefhoofd

8. Kopf (Anfang):

Kopf

hoofd nt

Kopf

kop

Kopf

begin(stuk)

Kopf

boveneinde nt

9. Kopf TECH:

Kopf (Handwerk, Industrie)

kop

Kopf (Schoß)

schoot

Kopf (Zunge)

tong

Kopf (Nase)

neus

den Nagel auf den Kopf treffen

de spijker op de kop slaan

was man nicht im Kopfe hat, muss man in den Beinen/Füßen haben prov

wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruiken

ˈKopf-an-ˈKopf-Ren·nen [ˈkɔ͜pfanˈkɔ͜pfrɛnən] N nt a. fig

Kopf-an-Kopf-Rennen

nek-aan-nekrace

Pro-ˈKopf-Ein·kom·men [proː ˈkɔ͜pf ˈ͜ainkɔmən] N nt

Pro-Kopf-Einkommen

inkomen nt per hoofd nt van de bevolking

Usage examples with Köpfe

sich die Köpfe heißreden

heftig discussiëren

über die Köpfe hinwegreden

over de hoofden heen praten

die Köpfe zusammenstecken inf fig

de hoofden bijeensteken

sich (gegenseitig) die Köpfe einschlagen fig

hevig twisten

die Besatzung war 100 Köpfe stark

de bemanning telde [o. bestond uit] 100 koppen