Dutch » German

ge·geerd [ɣəɣert] ADJ Belg

ge·ne·ren2 <geneerde, h. gegeneerd> [ʒənerə(n)] VB trans (in verlegenheid brengen)

ge·gaan VB

gegaan volt. deelw. van gaan¹, gaan²

See also gaan , gaan

gaan1 <ging, i. gegaan> [ɣan] VB intr

1. gaan:

gaan ((met) voer-, vaartuig)
zu Tisch gehen form
er gaat (me) niets boven fig
es geht nichts über +acc
hoe ga je?
in sich acc gehen
ik kan gaan en staan waar ik wil! fig inf
te ver gaan fig

6. gaan (verdwijnen):

(da)hin sein inf

ge·goed <gegoede, meer gegoed, meest gegoed> [ɣəɣut] ADJ

ex·tern [ɛkstɛrn] ADJ

2. extern (buiten iets liggend):

3. extern (het uitwendige, de vorm betreffend):

äußere(r, s)

4. extern (naar buiten voerend):

äußere(r, s)

wes·tern <western|s> [wɛstərn] N m

ge·ne [ɣenə] PRON dem pron


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski