Dutch » German

oc·taaf <octaven> [ɔktaf] N nt of m of f

oce·aan <oceanen> [osejan] N m

op·staan <stond op, i. opgestaan> [ɔpstan] VB intr

2. opstaan (het bed verlaten):

3. opstaan (op het vuur staan):

4. opstaan (uit het graf verrijzen):

poot·aan [potan] ADV

staan <stond, h. gestaan> [stan] VB intr

1. staan (personen, dieren):

zu etw dat stehen
zu etw dat stehen
für etw acc da sein
vor etw dat stehen
voor iem staan fig

2. staan (op steunpunten rusten):

3. staan (in een toestand, hoedanigheid zijn):

iem na staan fig

9. staan (geëist worden):

13. staan form (functie, standplaats hebben):

15. staan (betamen):

staan form
anstehen +dat

ti·taan [titan] N nt geen pl

ge·staan VB

gestaan volt. deelw. van staan

See also staan

staan <stond, h. gestaan> [stan] VB intr

1. staan (personen, dieren):

zu etw dat stehen
zu etw dat stehen
für etw acc da sein
vor etw dat stehen
voor iem staan fig

2. staan (op steunpunten rusten):

3. staan (in een toestand, hoedanigheid zijn):

iem na staan fig

9. staan (geëist worden):

13. staan form (functie, standplaats hebben):

15. staan (betamen):

staan form
anstehen +dat

in·staan <stond in, h. ingestaan> [ɪnstan] VB intr

pla·taan <pla|tanen> [platan] N m

oc·taan·ge·tal N nt

octaangetal → octaangehalte

See also octaangehalte

oc·taan·ge·hal·te <octaangehalte|s, octaangehalte|n> [ɔktaŋɣəhɑltə] N nt


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski