Dutch » German

aan·ge·scho·ten [aŋɣəsxotə(n)] ADJ

ge·scho·ren VB

geschoren volt. deelw. van scheren¹, scheren²

See also scheren , scheren

ge·scho·ten VB

geschoten volt. deelw. van schieten¹, schieten²

See also schieten , schieten

ge·scho·ven VB

geschoven volt. deelw. van schuiven¹, schuiven²

See also schuiven , schuiven

ge·schol·den VB

gescholden volt. deelw. van schelden¹, schelden²

See also schelden , schelden

schel·den2 <schold, h. gescholden> [sxɛldə(n)] VB trans (uitschelden)

schel·den1 <schold, h. gescholden> [sxɛldə(n)] VB intr

2. schelden (knorren):

keifen pej

ge·schon·den VB

geschonden volt. deelw. van schenden

See also schenden

ge·schon·ken VB

geschonken volt. deelw. van schenken

See also schenken

ge·sche·nen VB

geschenen volt. deelw. van schijnen

See also schijnen

schij·nen <scheen, h. geschenen> [sxɛinə(n)] VB intr

2. schijnen fig (stralen):

on·der·ge·scho·ven [ɔndərɣəsxovə(n)] ADJ

ho·ge·school <hoge|scholen> [hoɣəsxol] N f

2. hogeschool (dressuur van paarden):

be·schoei·en <beschoeide, h. beschoeid> [bəsxujə(n)] VB trans

be·schon·ken <beschonken, beschonkener, meest beschonken> [bəsxɔŋkə(n)] ADJ

be·schou·wen <beschouwde, h. beschouwd> [bəsxɑuwə(n)] VB trans

3. beschouwen (bekijken):

4. beschouwen (ambtshalve keuren):


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski