Dutch » German

sloop1 <slopen> [slop] N nt of m of f (overtrek)

sloep <sloep|en> [slup] N f

2. sloep (vissersvaartuig; zeilboot):

S(ch)lup f

sloof <sloven> [slof] N f (zwoegende vrouw)

sloot1 <sloten> [slot] N f

2. sloot (grote hoeveelheid):

slop <slop|pen> [slɔp] N nt

slok·ken <slokte, h. geslokt> [slɔkə(n)] VB trans

slon·ken VB

slonken 3. pers pl imp van slinken

See also slinken

slo·per <sloper|s> [slopər] N m

sloeg VB

sloeg 3. pers sing imp van slaan¹, slaan²

See also slaan , slaan

slaan2 <sloeg, h. geslagen> [slan] VB trans

1. slaan:

hauen inf

2. slaan (verslaan):

3. slaan (van het speelbord verwijderen):

slaan1 <sloeg, h./i. geslagen> [slan] VB intr

slonk VB

slonk 3. pers sing imp van slinken

See also slinken

slons <slonzen> [slɔns] N f

slo·gan [sloɡən]

slogan [[o. sloɣɑn]] slogan|s N m:

Slogan m

slo·ten VB

sloten 3. pers pl imp van sluiten¹, sluiten²

See also sluiten , sluiten

slo·ven <sloofde, h. gesloofd> [slovə(n)] VB intr


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski